§6 - Denken en intelligentie Flashcards
Concepten
Mentale representatie van items of ideeën, gebaseerd op ervaring. Alleen vanuit denken observeerbare objecten vanuit gedrag of hersenactiviteit bestuderen.
Twee soorten concepten
- Natuurlijk concept = Mentale representatie van een voorwerp/gebeurtenis gebaseerd op onze directe ervaring.
- Artificieel concept = Concept dat gedefinieerd wordt door regels/kenmerken, zoals de betekenis van een woord of de inhoud van een wiskundige formule.
Scripties
Cluster van informatie over reeksen van gebeurtenissen en handelingen die je verwacht in en specifieke situatie. Gaat over personen, sociale rollen en over onszelf.
Beslissen wat we kunnen verwachten en hoe we onder de omstandigheden ons moeten gedragen. In een multiculturele wereld helpt het om open te staan voor scrips van anderen.
Strategievormen om problemen op te lossen zijn
- Algoritme = Procedure of formule om een probleem op te lossen die, mits goed toegepast, een correcte uitkomst garandeert.
- Heuristiek = Cognitieve strategie of “vuist-regel” die wordt gebruikt om een complexe mentale opdracht “even snel” te vervullen. In tegenstelling tot een algoritme weet je met een heuristiek niet zeker of je bij de juiste oplossing komt.
Er zijn drie bruikbaar:
1. Werk terug: aan het einde beginnen als je niet weet waar je moet beginnen als het doel wel duidelijk omschreven is.
2. Zoek naar analogieën (overeenkomsten): Je zoekt naar eerdere overeenkomsten van het probleem; of je oud en nieuw herkent en dezelfde vaardigheid kan toepassen.
3. Deel een groot probleem op in kleinere problemen: Elk onderdeel apart aanpakken: minder groot en complex maken.
Obstakels bij het oplossen van problemen
- Mental-set : Neiging om een nieuw probleem te benaderen op een manier die je bij een eerder probleem hebt gebruikt. Je kiest de verkeerde analogie/algoritme.
Voorbeeld: Functionele gefixeerdheid: Onvermogen om een nieuwe toepassing te zien voor een voorwerp dat al met iets anders is geassocieerd.
- Zelfopgelegde beperkingen : je legt jezelf onnodige beperkingen op.
- Andere obstakels als: weinig specifieke kennis, weinig belangstelling, weinig zelfvertrouwen, vermoeid, invloed van medicijnen/drugs, opwinding/spanning (arousal) of zwakte punten in het denkvermogen zorgen er voor dat het probleem oplossen geblokkeerd wordt.
Bias bij oplossen van complexe problemen door intuïtieve denkprocessen
- Conformation bias (bevestigingsbias) : negeren/voorzien van kritiek en alleen op zoek naar hetgeen waar je WEL mee eens bent.
- Hindsight bias : de neiging om na afloop van een gebeurtenis te denken dat je het al lang wist en allemaal hebt zien aankomen. (twijfelen aan ander mans beslissingen die jij al wist).
- Anchoring bias (ankerheuristiek) : foutieve heuristiek waarbij je een schatting baseert op informatie die niets met het probleem te maken heeft. Je word beïnvloed door verkeerde informatie.
- Representativeness bias (representativiteitsheuristiek) : Vooroordelen. Foutieve heuristiek waarbij je ervan uit gaat dat een persoon of gebeurtenis die tot een bepaalde categorie behoort alle eigenschappen van die categorie bezit (blond = dom).
- Availability bias (beschikbaarheidsheuristiek) : Weerspiegelt onze neiging om de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis in te schatten op basis van voorbeelden die vanzelf in ons opkomen. Foutieve heuristiek waarbij je mogelijkheden inschat op basis van informatie uit eigen ervaring (de informatie die beschikbaar is) (vliegtuigongelukken recent in nieuws).
- De Tirannie van de keuze : Beslissingsproblemen die ontstaan door factoren van buitenaf. Er zijn teveel keuzemogelijkheden. De verstoring van effectieve besluitvorming wanneer je wordt geconfronteerd met een overweldigende hoeveelheid mogelijkheden.
- Besluitvorming en kritisch denken. Kritische denkers zijn zich bewust van veelvoorkomende obstakels bij probleemoplossing en zij moeten weten hoe ze een probleem kunnen herkennen, strategie kiezen en toepassen van algoritmen/heuristieken strategieën.
Intelligentie testen
- Binet-Simon Intelligentietest voor schoolkinderen: onderscheiding regulier onderwijs en extra ondersteuning a.d.h.v. van 30 problemen op verschillende vaardigheden.
- Amerikaanse psychologen: Bewerkt tot de IQ-test, scorings-procedure verandert, inhoud verbetert en de normscores gebaseerd op testresultaten van grotere groepen mensen (Lewis Terman).
- Intelligentiequotiënt (IQ): mentale leeftijd / kalenderleeftijd x 100
- IQ vaststellen grafieken normale verdeling : nieuwe methode om IQ vast te stellen. Ook wel frequentieverdeling genoemd = scores in verschillende gradaties door de populatie te verspreiden, zodanig dat weinig mensen in de hoogste en de laagste categorieën terechtkomen, en de meeste mensen zich bevinden in het midden. Het is een klokvormige grafiek die het voorkomen van een bepaald kenmerk in de totale populatie visualiseert.
- Moderne IQ-test: Wechsler-reeks : groep van drie testen die verschillende vaardigheden meten.
WAIS is voor 16 tot en met 84 jaar, WPPSI-III-NL is voor2,5 tot en met 7 jaar en WISC-III voor 6 tot en met 16 jaar.
Savant syndroom
Geen universele aanleg. Aandoening die voorkomt bij mensen die over een opmerkelijk talent beschikken, terwijl hun ontwikkelingen op andere gebieden ernstig is achtergebleven.
Psychometrische traditie/psychometrie
Interesse in het ontwikkelen van tests waarmee we psychische vaardigheden kunnen meten. Het houdt zich dus bezig met “psychische metingen” (specialisatie van Charles Spearman).
G-factor
C. Spearman ontdekte dat het niveau van schoolprestaties van kinderen vaak hetzelfde was voor vakken die onderling geen verband met elkaar hielden. Dit wees op een onderliggende algemene mentale vaardigheid. Dit noemde hij de G-factor, waarbij de ‘G’ staat voor ‘general’, algemeen.
Algemene intelligentie door R. Catell
- Gekristalliseerde intelligentie : de kennis die een persoon heeft verworven plus de vaardigheid om toegang te krijgen tot die kennis.
- Vloeibare intelligentie : de vaardigheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen.
Twee cognitieve theorieën
- Sternbergs triarchische theorie
- Analytische intelligentie: het vermogen om een probleem of situatie in deelcomponenten op te delen. Deze vorm van intelligentie wordt via de meeste intelligentietesten getest.
- Creatieve intelligentie: het vermogen om te kunnen omgaan met nieuwigheden en problemen kunnen oplossen op vernieuwende en ongewone wijze.
- Praktische intelligentie: ook wel ‘common sense’ genoemd. Deze intelligentievorm wordt begrepen door iedereen, maar mist in standaard intelligentietesten.
- Gardners acht vormen van intelligentie
- Taalkundige intelligentie: Het vermogen om taal te begrijpen, te gebruiken en te creëren. Bijvoorbeeld, een schrijver of een redenaar.
- Logisch-mathematische intelligentie: Het vermogen om logisch te redeneren en wiskundige concepten te begrijpen. Bijvoorbeeld, een wetenschapper of een accountant.
- Visueel-ruimtelijke intelligentie: Het vermogen om visuele en ruimtelijke informatie te begrijpen en te manipuleren. Bijvoorbeeld, een architect of een beeldhouwer.
- Muzikale intelligentie: Het vermogen om muzikale ritmes, toonhoogtes en melodieën te begrijpen, te creëren en te waarderen. Bijvoorbeeld, een muzikant of een componist.
- Lichamelijke-kinesthetische intelligentie: Het vermogen om fysieke activiteiten te coördineren en te beheersen. Bijvoorbeeld, een atleet of een danser.
- Interpersoonlijke intelligentie: Het vermogen om sociale relaties te begrijpen, te communiceren en te beheren. Bijvoorbeeld, een leraar of een verkoper.
- Intrapersoonlijke intelligentie: Het vermogen om zelfreflectie te hebben en persoonlijke doelen te begrijpen en te beheren. Bijvoorbeeld, een counselor of een filosoof.
- Natuurlijke intelligentie: Het vermogen om de natuurlijke wereld te begrijpen en te waarderen. Bijvoorbeeld, een bioloog of een natuurfotograaf.