§10 - Persoonlijkheid: theorieën van de gehele persoon Flashcards

1
Q

Elementen van persoonlijkheid: Biologisch

A

Persoonlijkheid en menselijke natuur

Displacement theorie van Freud: Een persoon kan bepaalde onbewuste verlangens of emoties die te bedreigend zijn om rechtstreeks te uiten, verplaatsen naar een ander object of persoon. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door middel van dromen, humor of fantasieën.

Freud geloofde dat deze verdringing kan leiden tot psychologische problemen als de verlangens niet op een gezonde manier worden uitgedrukt. Het is dus belangrijk om deze onbewuste verlangens te begrijpen en er op een productieve manier mee om te gaan om psychologische gezondheid te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Effecten Nurture op de persoonlijkheid

A

Persoonlijkheid en de omgeving.

Persoonlijkheid wordt gevormd door de genen van je ouders en de omgeving. Daarnaast door behavioristische conditionering, cognitief leren en sociale psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Persoon-situatiecontroverse - Walter Mischel

A

Een langlopend debat in de psychologie dat gaat over de vraag of persoonlijkheidskenmerken (zoals extraversie of neuroticisme) of situatiefactoren (zoals sociale context of omgevingsfactoren) meer bepalend zijn voor menselijk gedrag.

Aanhangers van de persoonlijkheidstheorie benadrukken dat de kenmerken van een persoon, zoals hun temperament of motivatie, de belangrijkste oorzaak zijn van hoe zij zich gedragen, ongeacht de situatie. Aanhangers van de situationele theorie betogen echter dat omgevingsfactoren en sociale context een veel grotere invloed hebben op menselijk gedrag dan persoonlijkheidskenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Elementen van persoonlijkheid: Nature

A

Karakter en psychische processen

Ervaringen ontstaan door middel van kernelementen van persoonlijkheid (introvert/extrovert) en hierdoor zijn ervaringen verschillend omdat de een het via een introvert perspectief bekijkt/ervaart en de ander via een extravert perspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vier humores volgens Hippocrates

A
  • Bloed - Optimistisch
  • Cholè (gele gal) - Ontvlambaar
  • Melancholè (zwarte gal) - Depressief
  • Flegma (slijm) - Traag

Bepalen temperament

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dispositionele theorieën

A

Disposities van de persoonlijkheid zijn stabiele en consistente patronen van denken, voelen en gedrag die kenmerkend zijn voor een individu en die relatief consistent blijven over de tijd en verschillende situaties: de kern van iemands persoonlijkheid.

Eigenschappen zoals extraversie, neuroticisme, consciëntieusheid, openheid en vriendelijkheid.

Disposities van de persoonlijkheid hebben invloed op de manier waarop mensen zich gedragen, denken en voelen in verschillende situaties en kunnen worden gemeten en beoordeeld met behulp van psychologische tests en vragenlijsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Temperament

A

Biologisch bepaalde persoonlijkheidsdisposities (aangeboren) die al vanaf de jeugd waarneembaar zijn en die de snelheid en intensiteit van emotionele reacties en overheersende stemming van een individu bepalen. Meestal zijn één of twee temperamenten bepalend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vijf-factoren theorie

A

De vijf-factorentheorie, ook wel bekend als het Big Five persoonlijkheidsmodel, is een theorie die stelt dat de menselijke persoonlijkheid kan worden beschreven aan de hand van vijf fundamentele dimensies, namelijk:

  1. Openness
    Open-nieuwsgierig vs gesloten-ongeïnteresseerd
    –> nieuwsgierig/onafhankelijk vs kleingeestig/ongeïnteresseerd
  2. Conscientiousness
    Betrouwbaar-georganiseerd vs onbetrouwbaar-chaotisch
    –> doelgericht/vasthoudend vs impulsief/onverantwoordelijk
  3. Extraversion
    Dominant-extravert vs ondergeschikt introvert
    –> assertief/zelfbewust/sociaal vs verlegenheied
  4. Agreeableness
    Warm-vertrouwend vs koelachterdochtig
    –> warm/aangenaam vs kil/negatief
  5. Neuroticism
    Gelijkmatig-zelfverzekerd vs nerveus-temperamentvol
    –> emotioneel stabiel vs angst/emotionaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Neo Personality Inventory (NEO-PI)

A

Persoonlijkheidstest aan de hand van de vijf-factorentheorie. Bestaat uit vragen die betrekking hebben op de verschillende aspecten van de persoonlijkheid en wordt gebruikt in onderzoek en klinische settings om een beter begrip te krijgen van de persoonlijkheid van een individu en om effectieve behandelplannen op te stellen. Vragen van ‘zeer mee eens’ tot ‘zeer mee oneens’.

Betrouwbaar en valide instrument voor het meten van de persoonlijkheid en wordt wereldwijd gebruikt in de psychologische praktijk en onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Multiphasic Personality Inventory (MMPI-2)

A

Een psychologische test die de persoonlijkheid van een individu meet a.d.h.v. 10 klinische schalen. Wordt vaak gebruikt voor diagnostische doeleinden in de klinische psychologie en de psychiatrie. Zeer betrouwbaar en valide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Selffulfilling prophecy

A

Het verschijnsel waarbij een verwachting over een persoon of gebeurtenis ertoe kan leiden dat deze persoon zich naar de verwachtingen gaat gedragen, zelfs als deze verwachtingen onjuist zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De vier procestheorieën

A
  1. Psychodynamische persoonlijkheidstheorie - Freud
  2. Humanistische persoonlijkheidstheorie - Maslow
  3. Existentiële persoonlijkheidstheorie - Frankl
  4. Sociaal-cognitieve persoonlijkheidstheorie - Bandura en Rotter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Freudiaans onbewuste

A

Deel van de geest waarvan een individu zich niet bewust is en waar zich onderdrukte impulsen, drijfveren en conflicten bevinden die geen toegang hebben tot het bewuste. We handelen zonder dat we de werkelijke motieven achter al ons gedrag kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onbewuste drijfveren en instincten volgens Freud

A

Motieven, driften en begeertes

  • Eros: hartstochtelijke liefde, levenslust/levensdrift
  • Thanatos: drijfveer achter agressieve en destructieve daden, doodsangst/doodsinstinct/doodsdrift
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Persoonlijkheidsstructuur volgens Freud: ID

A

Lust en handelt naar impulsief naar behoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Persoonlijkheidsstructuur volgens Freud: Superego

A

Het geweten dat zich bezig houdt met aangeleerde morele eisen (stemmetje)

17
Q

Persoonlijkheidsstructuur volgens Freud: Ego

A

Bewustzijn dat doet aan beheersen en aanpassen

18
Q

Psychische determinisme volgens Freud

A

Het menselijk gedrag wordt bepaald door innerlijke gemoedstoestand (onbewuste herinneringen, verlangens en conflicten). Hoe jij je onbewust voelt speelt een rol op je gedrag.

Freudiaanse verspreking: per ongeluk iets uitspreken op basis van het onbewuste.

19
Q

Psychoseksuele fases volgens Freud

A
  1. Orale fase: genot met de mond
  2. Anale fase: genot stimuleren delen bij stoelgang
  3. Fallische fase: genot “onrijpe” seksuele uitingen (masturbatie)
  4. Latentie fase: rustfase
  5. Genitale fase: rijpheid en geestelijk welzijn, volwassen worden
    –> Verklaren van genderidentiteit en geslachtsrol
20
Q

Oedipuscomplex, Elektracomplex en Identificatie

A

Oedipuscomplex: psychoseksuele competitie van de jongen met de vader om de liefde van de moeder

Elektracomplex: psychoseksuele competitie van het meisje met de moeder om de liefde van de vader

Identificatie: individu probeert net zo te worden als ouder van hetzelfde geslacht.

21
Q

Fixatie volgens Freud

A

Stagnatie van de psychoseksuele ontwikkeling in een onvolwassen stadium. Er ontstaan een sterke neiging tot afhankelijk gedrag.

22
Q

Verdringing volgens Freud

A

Proces van verbanning van onacceptabele gedachten en gevoelens uit het bewustzijn en geheugen.

Ego-afweermeganisme:

  1. ontkenning: doen of het niet bestaat
  2. rationalisatie: goedpraten
  3. reactieformatie: tegengesteld gedragen aan onbewuste verlangens
    –> homohaat terwijl iemand zelf gay is, maar dit nog niet erkent

4.verschuiving: bijv. woede afreageren op iemand anders dan de persoon die het veroorzaakt

5.regressie: kinderlijk gedrag in stressvolle situaties, bijv. huilen, gooien met dingen of plassen in de broek

  1. sublimatie: verlangens wegstoppen en een meer sociaal geaccepteerde afleiding zoeken, bijv. extreem veel werken, intensief sporten

7.projectie: eigen begeerten/angsten projecteren op een ander, bijv. zelf vreemdgaan-verlangens hebben maar je partner beschuldigen van ontrouw

23
Q

Wie waren de vier NeoFreudianen?

A

Carl Jung
Karen Horney
Erik Erikson
Alfred Adler

23
Q

Wie waren de vier NeoFreudianen?

A

Carl Jung
Karen Horney
Erik Erikson
Alfred Adler

24
Q

Verschil in theorie van de NeoFreudianen

A
  1. Het ‘ID’ werd opgesplitst in:
    - Persoonlijk onbewuste:
    Inhoud van de psyche die niet bewust toegankelijk is voor een individu, (vergeten herinneringen, impulsen en onopgeloste conflicten). Specifiek voor elk individu en bevat persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen uit het verleden.
  • Collectief onbewuste:
    Diepere, universele en symbolische dimensies van de menselijke psyche die gedeeld worden door alle mensen en culturen (niet specifiek per persoon).
  1. De begrippen archetypen en het individuatieproces:
    Jung ontwikkelde het idee van:
    - Archetypen: universele symbolische patronen die in het collectieve onbewuste worden gevonden en die de menselijke ervaring en gedrag beïnvloeden.
  • Individuatieproces: proces van zelfrealisatie en het bereiken van eenheid en evenwicht tussen het bewuste en het onbewuste.
  1. Typologieën: persoonlijkheidstypen in introversie en extraversie en het onderscheid tussen denken, voelen, waarnemen en intuïtie.
25
Q

Procestheorie 2: Humanistische theorie volgens Maslow

A

Richt zich op de innerlijke ervaring en potentieel van individuen om te groeien en te veranderen. Het benadrukt het belang van persoonlijke beleving, zelfacceptatie, zelfactualisatie en groeien in een veilige omgeving.

Focus op positiviteit en toekomst.

26
Q

Hoe is de humanistische psychologie ontstaan?

A

Als reactie op de toen dominante psychologische stromingen van behaviorisme en psychoanalyse, die zich richtten op observatie van extern gedrag en onbewuste processen.

27
Q

Procestheorie 3: Existentiële benadering volgens Frankl

A

De zoektocht naar zin en betekenis in het leven met nadruk op het belang van persoonlijke verantwoordelijkheid en de mogelijkheid om zelf betekenis te creëren in het leven. Hij ontwikkelde de logotherapie, een vorm van psychotherapie die gericht is op het helpen van individuen bij het vinden van zin en betekenis in hun leven, zelfs in de meest moeilijke omstandigheden.

28
Q

Weerbaarheid (existentiële benadering)

A

De existentiële moed om stressvolle situaties te zien als mogelijkheden om te groeien en je te ontwikkelen door wat je leert, en de motivatie om daar hard aan te werken.

Gebaseerd op de toekomst en op cognitief leren.

29
Q

Procestheorie 4.1 Sociaal-cognitieve theorie volgens Bandura

A

Observationeel leren en persoonlijkheid

Directe ervaring maar ook waarneming bij anderen. We hebben de mogelijkheid om de gevolgen van handelingen te voorzien door te leren wat er met anderen gebeurt als ze zich op een bepaalde manier gedragen (indirect/observationeel leren).

Observeren en de consequenties van dat gedrag accepteren (belonen/straffen).

30
Q

Procestheorie 4.2 Sociaal-cognitieve theorie volgens Rotter

A

Locus of control

De mate waarin mensen geloven dat ze controle hebben over de gebeurtenissen die hen overkomen. Mensen met een interne locus of control denken dat ze controle hebben over hun leven en prestaties, terwijl mensen met een externe locus of control meer geloven dat het leven wordt bepaald door externe krachten. Beide groepen handelen situaties hierdoor anders.