5.5 algemene indeling Flashcards

1
Q

steunweefsel

A

bindweefsel, kraakbeen, bot & bloed. Zonder steun is beweging niet mogelijk & belangrijk voor vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken steunweefsel

A
  • overeenkomstige bouw: cellen, vezels & matrix
  • continuïteit: ze kunnen in elkaar veranderen, collagene vezels van de structuren lopen in elkaar over; binding erg sterk.
    -veranderlijkheid
  • bepalend voor vorm
  • vorm-functie-relatie: vorm is afhankelijk van functie & andersom
  • verdelen het lichaam in compartimenten; zodat organen & orgaanstelsels onafhankelijk kunnen functioneren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 type botverbindingen (gewrichten)

A
  • bindweefsel
  • kraakbeen
  • bot
  • synoviale gewrichten (echte gewrichten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sutuur

A

Bindweefsel
vb: schedel; de schedeldakjes zijn via verbeend bindweefsel verbonden. (kleine & grote fontanel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

syndesmosis

A

Bindweefsel
vb: membrana interossea; peesachtige verbinding tussen ulna & radius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gomphosis

A

Bindweefsel
vb: gebitselementen in de mandibula; binding tussen tand, kies & kaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

synchondrosis

A

Kraakbeen (bot-bot verbinding)
vb: verbinding rib & sternum; hyalien kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

symphysis

A

Kraakbeen (bot-bot verbinding)
vb: symphysis pubica & discus intervertebralis; vezelig kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

synostosis

A

Bot
vb; wervels in het sacrum -> verbeend; verschillende botten zijn vastgegroeid tot een geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

synoviale gewrichten (‘echte gewrichten’)

A

zadel-, kogel-, scharnier-, rol- gewricht etcetera. Enige type beweeglijke gewrichten. Vaak met synovia voor een gemakkelijkere beweging. Belangrijkste eigenschap = beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

opbouw synoviale gewrichten

A
  • stevig gewrichtskapsel
  • synovia (gewrichtsvloeistof)
  • bedekking van botstukken met hyalien kraakbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

congruentie

A

Mate van passen. Een goede congruentie zorgt voor extra stevigheid maar minder bewegingsmogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

passieve stabiliteit

A

congruentie, gewrichtskapsel, banden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

actieve stabiliteit

A

spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

accessoire gewrichtsstructuren

A

vaak te vinden in gewrichten die intensief & vaak worden gebruikt of waar veel verschillende bewegingsmogelijkheden nodig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

4 types accessoire structuren

A
  • discus articularis
  • bursa
  • peesschede
  • sesambeenderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

discus articularis

A

kraakbeenschijfje dat extra bewegingsmogelijkheden biedt & helpt bij opvangen van druk (menisci)

18
Q

bursa

A

een bursa (slijmburs) is zakje met synoviale vloeistof die zich tussen twee structuren bevindt die veel en intensief gebruikt worden. Het zorgt voor extra versoepeling van gewrichten.

19
Q

bursitis

A

overbelasting van een gewricht leidt tot ontstoken bursa -> veroorzaakt veel klachten.

20
Q

peesschede

A

Pezen omhult door een eigen zakje. Deze beschermt de pezen & dient voor extra geleiding tussen peesstructuren.

21
Q

sesambeenderen

A

Ontstaan in pezen die onder veel druk staan. Ze dienen als bescherming en begeleiding voor de pees. (patella & os pisiforme).

22
Q

spoelvormige spier

A

standaard spier, grote verkorting mogelijk.

23
Q

tweekoppig

A

deze spier splitst zich in het uiteinde tot twee pezen

24
Q

tweebuikig

A

bestaat uit twee buiken verbonden met een tussengelegen pees

25
Q

plat

A

liggen plat op het lichaam

26
Q

multi-buikig

A

meer buiken die onderbroken worden door stukjes pees (m. rectus abdominis)

27
Q

halfgeveerd

A

halfgeveerde spieren kunnen veel kracht genereren maar weinig verplaatsing tot stand brengen

28
Q

geveerd

A

veel kracht geneneren maar weinig verplaatsting tot stand brengen. (m semitendinosus)

29
Q

origo

A

oorsprong van de spier, proximale zijde

30
Q

insertie

A

uiteinde van de spier, distale hechtingsplaats

31
Q

spurt spieren

A

spurt spieren veroorzaken een grote beweging met relatief kleine verkorting van de spier. Spier staat onder grote hoek met te bewegen botstuk.

32
Q

shunt spieren

A

vooral functie stabiliteit geven aan gewricht; maar wil niet zeggen dat ze geen beweging kunnen veroorzaken.

33
Q

agonist

A

contraherende spier

34
Q

antagonist

A

spier met tegenovergestelde werking als de agonist

35
Q

synergist

A

hulpspier bij een bepaalde beweging

36
Q

mono-articulair

A

spier loopt over en werkt voor slechts 1 gewricht

37
Q

bi-articulair

A

spier loopt over en werkt voor meerdere gewrichten

38
Q

insufficiëntie

A

beweging wordt niet zo ver uitgevoerd als mogelijk is.

39
Q

passieve insufficiëntie

A

gewricht laat verdere strekking toe maar lengte van de spier is beperkend voor de beweging.

40
Q

actieve insufficiëntie

A

gewricht laat verdere strekking toe maar spier kan deze niet mogelijk maken.

41
Q

concentrische contractie

A

spier levert kracht als deze korter wordt

42
Q

exentrische contractie

A

spier levert kracht als deze langer wordt