5. De rol van persoonlijkheid in het leven Flashcards

1
Q

Sekseverschillen o.b.v. Five-Factor Model

A

Vrouwen zijn vriendelijker en neurotischer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sekseverschillen o.b.v. Empathie

A
  • Vrouwen hebben meer empathie

- Vrouwen zijn empathisch accurater (empathic accuracy)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sekseverschillen o.b.v. Agressie

A
  • Mannen fysiek en verbaal agressiever
  • Vrouwen voelen zich schuldiger wanneer agressief gedrag is vertoond
  • Vrouwen zijn bezorgder over de schade die ze hebben aangericht
  • Vrouwen zijn net zo agressief als mannen, wanneer het gaat om indirecte agressie (iemand buitensluiten, roddelen, uitlachen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sekseverschillen o.b.v. Emoties

A
  • Vrouwen ervaren vaker negatieve emoties

- Vrouwen voelen emoties intenser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sekseverschillen o.b.v. Cognitieve taken

A
  • Mannen zijn beter in cognitieve taken

- Vrouwen zijn beter met woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sekseverschillen o.b.v. Zelfbeeld

A
  • Vrouwen hebben een meer interdependent zelfbeeld
  • Mannen hebben meer een onafhankelijk zelfbeeld
  • Mannen hebben een hoger zelfbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sekseverschillen o.b.v. Partnervoorkeuren

A
  • Mannen hebben meer behoefte aan seksuele variatie
  • Mannen vinden aantrekkelijkheid belangrijk in hun partner
  • Vrouwen vinden intelligentie belangrijk in hun partner
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sekseverschillen o.b.v. Depressie

A

Vrouwen lopen twee keer zoveel risico om een depressie te ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat de Dark Triad?

A
  • Machiavellisme
  • Narcisme
  • Psychopathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Machiavellisme

A

Liegen en manipuleren zonder wroeging over de negatieve gevolgen ervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Narcisme

A

Denkt recht te hebben op het beste, vindt zichzelf superieur aan anderen, ijdel, egocentrisch, zelfingenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Psychopathie

A

Impulsief en roekeloos, staat niet stil bij de gevolgen voor anderen en de morele kanten van zijn gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De evolutionaire psychologie theorie

A

De tak van de psychologie die menselijk gedrag verklaart uit de functie die het heeft/had voor de overleving en voortplanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hormonale theorie

A

Door het verschil in testosteron bij mannen en vrouwen kunnen sekseverschillen (bij agressie en empathie) voor komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale rol theorie

A

Maatschappelijke normen die aangeven hoe mannen en vrouwen zich moeten gedragen

Door middel van straf en beloning of sociaal leren (imitatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Expectancy-Value Theory (EVT)

A

Verwachtingen over succes in een taak creëert de waarde die men aan de taak hecht

Hierdoor kan stereotype dreiging ontstaan: het idee dat je negatief wordt gestereotypeerd, kan ervoor zorgen dat je slechter gaat presteren (selffulfilling prophecy)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ultieme oorzaken

A

De zeer basale oorzaak van de onbewuste, menselijke drang tot voortplanting en overleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Proximate verklaringen

A

Proximate verklaringen zijn dichter bij het verklaren van sekseverschil in gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cultuurmodel Hofstede

A
  1. Grote VS kleine machtsafstand
  2. Hoge VS lage onzekerheidsvermijding
  3. Collectivisme VS individualisme
  4. Masculiniteit VS femininiteit
  5. Lange VS korten termijn gerichtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cultuurmodel Pinto

A

Maakt onderscheid tussen culturen op basis van de structuur van de gedragsregels die er gelden

  • Fijnmazig
  • Mixed
  • Grofmazig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Fijnmazig

A
  • Gedetailleerd
  • Ongeschreven regels
  • Niet-Westerse culturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Grofmazig

A
  • Algemene regels
  • Meer vrijheid
  • Nederland/Verenigde Staten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Similarity-Attraction Hypothese

A

Mensen kiezen partners die op hen lijken in termen van uiterlijk, persoonlijkheid en meningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Convergentie

A

Partners gaan meer op elkaar lijken naarmate ze langer bij elkaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hechtingsstijlen

A
  • Zeker
  • Gepreoccupeerd
  • Afwijkend-vermijdend
  • Angstig-vermijdend
26
Q

Zekere hechtingsstijl

A

Positief (64%)

  • Beschikt over veel sociale steun
  • Sterke mate vertrouwen binnen relaties
  • Bevredigend sociaal leven
27
Q

Gepreoccupeerde hechtingsstijl

A

Negatief over zichzelf, positief over anderen (20%)

  • Instabiel sociaal leven
  • Afhankelijk in contact met anderen
  • Snel bezorgd en overstuur in contact met anderen
28
Q

Afwijkend-vermijdende hechtingsstijl

A

Positief over zichzelf, negatief over anderen (9%)

  • Weinig diepgaande sociale relaties
  • Afstandelijk in contact met anderen
  • Competitieve houding in plaats van een samenwerkende
29
Q

Angstig-vermijdende hechtingsstijl

A

Negatief (7%)

  • Wantrouwen in contact met anderen
  • Niet gezellig en persoonlijk
  • Ervaart de wereld als hard en koud
30
Q

Sekseverschillen o.b.v. hechtingsstijlen

A
  • Mannen zijn vaker afwijzend-vermijdend gehecht

- Vrouwen zijn vaker gepreoccupeerd gehecht

31
Q

Reacties op ontwikkelen hechtingsstijlen

A
  • Responsief (aardig)
  • Weinig responsief (afstandelijk)
  • Wisselend (wanneer zin)
32
Q

Zelfdeterminatietheorie (ZDT)

A

Helpt de behoeften te begrijpen die mensen drijven (personal growth)

33
Q

Basisbehoeften

A
  • Autonomie
  • Competentie
  • Verbondheid met anderen
34
Q

Autonomie

A

De behoefte om zelf te bepalen wat je doet en niet onder druk te staan of gedwongen worden om iets te doen

35
Q

Competentie

A

De behoefte om op een doeltreffende manier met je omgeving om te gaan en uitdagingen die deze met zich mee brengt

36
Q

Verbondheid met anderen

A

De behoefte om positieve relaties met anderen op te bouwen en je geaccepteerd en geliefd te voelen

37
Q

Welke regulatie hoort bij A-motivatie?

A

Geen regulatie

38
Q

Welke regulatie hoort bij extrinsieke motivatie?

A
  • Externe regulatie
  • Geïntrojecteerde regulatie
  • Geïdentificeerde regulatie
  • Geïntegreerde regulatie
39
Q

Welke regulatie hoort bij intrinsieke motivatie?

A

Intrinsieke regulatie

40
Q

Externe regulatie

A

Je doet iets omdat de omgeving dat wil

41
Q

Geïntrojecteerde regulatie

A

Je doet iets omdat je zelfwaardering in het geding is

42
Q

Geïdentificeerde regulatie

A

Je doet iets omdat je het zelf belangrijk vindt

43
Q

Geïntegreerde regulatie

A

Je doet iets omdat je het belangrijk vindt en je er behoefte aan hebt

44
Q

Intrinsieke regulatie

A

Je doet iets omdat je het leuk vindt

45
Q

Mastery-Approach

A

Ik wil een taak beter doen dan dat ik deze eerder deed

46
Q

Mastery-Avoidance

A

Ik wil een taak niet slechter doen dan ik deze eerder deed

47
Q

Performance-Approach

A

Ik wil een taak beter doen dan anderen

48
Q

Performance-Avoidance

A

Ik wil een taak niet slechter doen dan anderen

49
Q

4 typen personen die een verhoogd risico lopen op gezondheidsklachten

A

A. Gehaast & vijandig
B. Ontspannen & geduldig
C. Afhankelijk & rationeel
D. Negatief & gesloten

50
Q

Type A. Gehaast & vijandig

A
  • Tijdsdruk
  • Competitief
  • Ongeduldig
  • Boos
51
Q

Gezondheidsklachten type A

A
  • Hart- en vaatziekten

- Verhoogde bloeddruk

52
Q

Type B. Ontspannen & geduldig

A
  • Vriendelijk
  • Gemakkelijk in omgang
  • Positief
  • Minder stress
53
Q

Type C. Afhankelijk & rationeel

A
  • Meegaand
  • Passief
  • Machteloos
  • Uiten negativiteit niet
54
Q

Gezondheidsklachten type C

A
  • Vaker kanker

- Zwak immuunsysteem

55
Q

Type D. Negatief & gesloten

A
  • Gestresst
  • Boos
  • Onrustig
  • Sociale geremdheid
56
Q

Gezondheidsklachten type D

A
  • Grote kans op hartaanval
  • Verhoogde bloeddruk
  • Geestelijke klachten
  • Ongezonde levensstijl
57
Q

Locus of control

A

Het verschil tussen mensen hoe ze omgaan met een vervelende gebeurtenis, wordt voor een groot deel bepaald door de mate van controle op hun leven

58
Q

Interne locus of control

A

De ‘plaats’ van de controle zin in iemand zelf

59
Q

Externe locus of control

A

de ‘plaats’ ligt buiten het eigen leven (weinig eigen controle)

60
Q

Eigenschappen externe locus of control

A

o (Aangeleerde) hulpeloosheid
o Afhankelijkheid
o Problemen blijven onopgelost
o Kan ontstaan door lange tijd veel tegenslagen waar iemand weinig invloed op heeft. Hierdoor krijgen ze het gevoel dat het toch niet uitmaakt wat je doet.

61
Q

Eigenschappen interne locus of control + optimisme

A
  • Veerkrachtigheid
  • Controle
  • Commitment
  • Challenge