2. Klassieke modellen van persoonlijkheid Flashcards

1
Q

Sigmund Freud

A

Psychoanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Psychoanalyse

A

Bedoelingen zijn onbewust actief en bepalen je gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fred Skinner

A

Behaviorisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Behaviorisme

A

Gedrag is een conditionering waar een stimulus een bepaald respons uitlokt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Carl Rogers

A

Humanisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Humanisme

A

Ieder mens wil zich ontwikkelen en verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

George Kelly

A

Cognitivisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cognitivisme

A

Mensen zijn door te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar waren Freud en Skinner het over eens?

A

Gedrag is onbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verklaring van de psyche

A
  • Dynamiek
  • Structuur (topisch)
  • Economie (kwantitatief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dynamiek

A
  • Verdringing: neurotisch geheugenverlies door een psychisch mechanisme dat ervaringen wegstopt
  • Regressie: “terugkeren” naar een gefixeerd object
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Economie

A

Wanneer een drift niet wordt bevredigd leidt dit tot frustratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn Driften?

A

Een aandrang die aanhoudt tot hij bevredigd is (honger, dorst, slaap)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Structuur

A
  • ID
  • Ego
  • Superego
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ID

A

De aangeboren, driftmatige basis van het menselijk organisme en is een en al impuls.
Primitief (honger, seks, agressie), zo veel mogelijk bevrediging, zo min mogelijk spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ego

A

De bemiddelaar. Genereert afweer tegen onlustwekkende prikkels.
Rationeel en redelijk, buffer: houdt instinct in toom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Superego

A

Geweten. Nieuwe economie, compenseert verlies, willen net zo zijn als ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lustprincipe

A

Libido: de spanning loopt op wanneer psychische energie een object bezet of investeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Genotsprincipe

A

ID

20
Q

Realiteitsprincipe

A

Ego

21
Q

Moraliteitsprincipe

A

Superego

22
Q

Operante conditionering

A

Mensen en dieren gaan nieuw gedrag vaker vertonen als dat gedrag een positieve consequentie heeft (bekrachtiging van gedrag)

23
Q

Primaire bekrachtigers

A
Bekrachtigers die zijn aangeboren, niet aangeleerd 
Positieve consequenties (je krijgt drinken, warmte, seksuele stimulatie)
24
Q

Aversieve stimulatie

A
Negatieve consequenties (pijn,kou),
tegenpool van primaire bekrachtigers/positieve consequenties
25
Q

Positieve bekrachtiging

A

Een bekrachtiger verschijnt

26
Q

Negatieve bekrachtiging

A

Wegnemen van aversieve stimulatie

27
Q

Straf

A

Het presenteren van aversieve stimulatie

28
Q

Positieve straf

A

Je geeft straf (draai om de oren, extra klusjes)

29
Q

Negatieve straf

A

Je neemt iets weg (geen toetje meer, minder televisietijd)

30
Q

Bekrachtiging zorgt bij gedrag voor…

A

Een bepaald gedrag wordt waarschijnlijker als het een bekrachtiger verschijnt of als een aversieve stimulatie wordt weg genomen

31
Q

Shaping

A

Complex gedrag opbouwen als ketens van simpelere operanten en geconditioneerde stimuli

32
Q

Discriminerende stimuli

A

Een omgeving die effectief gedrag selecteert

33
Q

Bekrachtigingssamenhang

A

D > (r > c)

D: discriminerende stimulus (voorwaarde voor r)

r: respons
c: consequentie

34
Q

Extinctieprobleem

A

Operant gedrag dat niet altijd bekrachtigd wordt, maar wel wordt doorgezet

35
Q

Actualisatietendens

A

Ieder mens wil zich ontwikkelen en verbeteren

36
Q

Organische waardering

A

Vertelt ons wie we zijn in het hier en nu en hoe we ons moeten ontwikkelen om onszelf te blijven

Iemand voelt dankzij zijn actualisatietendens zelf aan wat zijn groei bevordert

37
Q

Voorwaardelijke waardering

A

Anderen hun persoonlijke ontwikkeling gunnen maar alleen als ze doen wat wij als voldoende zijn (= vruchteloos)

38
Q

Congruent(persoon)

A

Staat voortdurend in contact met zijn eigen organische waardering en laat zich in zijn gedrag hierdoor openlijk leiden (rolmodel)

39
Q

Defensiviteit

A

Onrealistisch zelfconcept (incongruent), iemand moet steeds meer organische ervaringen ontkennen

40
Q

Construct

A

Persoonlijke interpretatie van de wereld

41
Q

Dichotoom

A

Wanneer we iets interpreteren valt dit of wel of niet binnen een construct (een derde optie, = contrast, is er niet)

42
Q

Het constructsysteem is een

A

Hierarchie

43
Q

Onderaan het constructsysteem staan…

A

Verschijnselen met weinig interpretatievrijheid (koe, steen, tafel)

44
Q

In het midden van het constructsysteem staan…

A

Verschijnselen die meer aan verandering onderhevig zijn (persoon)

45
Q

In de top van het constructsysteem staan…

A

Elastischere interpretaties (goed, slecht)