4.1 ziek zijn Flashcards

1
Q

besmetting

A

het overbrengen van micro organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ziektekiemen

A

een ziekteverwekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

infectie

A

zodra een bacterie, virus, of paraciet uw lichaam binnendring heeft u een infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bacterie

A

eencellige diertjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

virus

A

Een virus is een klein deeltje van organisch materiaal dat zich uitsluitend kan vermenigvuldigen in cellen van levende wezens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vaccineren

A

Een vaccin of entstof is geen geneesmiddel, maar een preventief middel tegen ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

immuniteit

A

Immuniteit is het vermogen van levende wezens om zich te verweren tegen een ziekteverwekkend micro-organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diagnose

A

Een diagnose is een beschrijving van de waargenomen verschijnselen, kenmerken, klachten of symptomen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

incubatietijd

A

De incubatieperiode of incubatietijd van een ziekte is de tijd die verstrijkt tussen de besmetting en de eerste klinische symptomen van de ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

symptomen

A

de klachten die je hebt als je besmet bent met een bepaalde ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly