2B2 week 4 Flashcards

1
Q

wat gebeurt er bij deze vormen van afstoting:

  • hyperacute afstoting
  • acute afstoting
  • chronische afstoting
A
  • antistoffen in het bloed tegen HLA-antigenen of AB0-antigenen van de donor (binnen 24 uur) (humoraal)
  • herkenning van lichaamsvreemde HLA-moleculen van de donor door T-lymfocyten van de ontvanger (binnen 3-6 maanden) (cellulair en/of humoraal)
  • er is vooral fibrose, atrofie en dichtslibben van bloedvaten gaande. door geneesmiddel toxiciteit, hypertensie, hyperlipidemie, virale infecties (na maanden tot jaren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke klinische verschijnselen passen bij CMV infectie?

A

koorts, leverenzymstijging en trombopenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarmee behandel je een CMV infectie?

A

ganciclovir of valganciclovir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de transplantatieantigenen?

A

MHC-antigenen, Non-MHC-antigenen (minor antigenen), AB0-antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waardoor geeft transplantatie van man naar vrouw mogelijk afstoting?

A

Door H-Y-antigenen, liggend op het Y-chromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke factoren spelen een rol in de immuniteit van transplantatie?

A
  • variatie in MHC expressieniveau
  • variatie in aantal APC’s, vooral dendritische cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn 3 risicogroepen die antistoffen tegen HLA hebben?

A
  • mensen die eerder zwanger zijn geweest
  • mensen die eerder een transplantatie hebben gehad
  • mensen die eerder een bloedtransfusie hebben gehad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de directe en indirecte T-cel alloreactie?

A

direct: directe herkenning van vreemd, intact donor MHC door TCR van de ontvanger

indirect: herkenning door TCR ontvanger van vreemde donor MHC peptiden, gepresenteerd door eigen MHC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een humorale kruisproef?

A

serum ontvanger + cellen van de donor + complementfactoren -> kijken of er afstoting plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een cellulaire kruisproef?

A

cellen van ontvanger + cellen donor -> als MHC donor wordt herkent door lichaamseigen MHC vindt expansie van de cellen plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom wil je een zo goed mogelijk matchende HLA hebben bij transplantaties?

A

om hyperacute afstoting te voorkomen maar ook om de geinduceerde T-cel en antistofrespons te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn nosocomiale infecties?

A

infecties die veroorzaakt worden door het verblijf in een ziekenhuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke infecties komen voor binnen 1 maand na transplantatie?

A
  • donor-derived infecties
  • nosocomiale infecties
  • recipient derived infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

op welke micro-organismen wordt een donor getest voor transplantatie?

A

hepatitis A, B en C, HIV, CMV, EBV, syfilis en toxoplasma gondii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke infecties komen voor in de periode van 1 maand tot 12 maanden na transplantatie?

A
  • reactivatie van een latente infectie
  • oppertunistische infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke reactivaties van latente infecties worden vaak gezien na transplantaties?

A
  • viraal: CMV, EBV, HBV/HCV, HSV, VZV, BK
  • parasitair: leishmaniasis, toxoplasmose, strongyloides, tryanosoma
  • intracellulaire bacterien: listeria, nocardia, mycobacterium tuberculosis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke infecties komen er voor na 12 maanden van transplantatie?

A
  • community-acquired infecties
  • late intracellulaire infecties
  • maligniteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de klinische presentatie bij rejectie?

A

door hoge dosis immunosuppressiva heb je niet de normale tekenen van infectie:

  • verminderde nierfunctie
  • soms koorts, soms pijn, soms zwelling
  • wel functieverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is de behandeling van rejectie?

A
  • 1ste lijns: hoge dosis methylprednisolon 3 dagen
  • 2de lijns: anti-T-cel therapie
    polyklonaal antilichaam: ATG of monoklonaal antilichaam: alemtuzumab
  • bij ABMR: bij aantoonbare antistoffen doe je plasmawisseling en IV Ig
20
Q

wat doet Alemtuzumab?

A

een/tweemalige dosis van monoklonaal antilichaam tegen CD52 op T-cellen, B-cellen, NK-cellen, monocyten, macrofagen en dendritische cellen. houdt tot wel 36 maanden aan

21
Q

wat zijn de belangrijkste factoren voor voorkomen van rejectie?

A

HLA-matching, kortere ischemieduur, donorbehandeling, immuunsuppressiva, leeftijd van de ontvanger, latente infecties

22
Q

welke cellen zijn verantwoordelijk voor GVHD?

A

v.n. CD4+ T-cellen, maar ook NK-cellen, CD8+ T-cellen en macrofagen

23
Q

aan welke 3 voorwaarden moet er voldaan worden voor GVHD?

A
  • het transplantaat moet immuuncompetente T-cellen bevatten
  • de donor en ontvanger moeten HLA-incompatibel zijn
  • de ontvanger moet immuundeficient zijn
24
Q

wat zijn de verschillen tussen HLA-I en HLA-II?

A

HLA I:
- alle kernhoudende cellen
- presentatie van intracellulaire antigenen
- peptiden van 8-11 aminozuren
- presentatie aan CD8+ T-cellen

HLA II:
- speciale antigeenpresenterende cellen
- presentatie van extracellulaire antigenen
- peptiden van 9-30 aminozuren
- presentatie aan CD4+ T-cellen

25
wat zijn de 3 fases van acute GVHD?
- activatie van APC van host en ontvanger waardoor cytokineproductie - activatie van T-cellen in lymfoid weefsel waardoor activatie van immuunsysteem - cellulaire en inflammatoire reacties -> weefselschade
26
wat is de behandeling van chronische GVHD?
vaak komt het voor bij de afbouw van immunosuppressiva - mild: lokale prednison - ernstig: systemische corticosteroiden en additional support voor aangedane organen
27
wat zijn de grootste voordelen van gebruik van cyclofosfamide bij GVHD
- geen effect op stamcellen - selectieve depletie van alloreactieve T-cellen, spaart de niet alloreactieve T-cellen en beschermt tegen infecties
28
welke soorten immunosuppressiva zijn er?
- glucocorticosteroiden - anti-metabolieten - calcineurine blokkerende middelen - JAK-remmers - NSAID's - thalidomides - biologicals
29
wat zijn de effecten van glucocorticosteroiden?
- stressrespons - glucose- en vetmetabolisme - anti-inflammatoire effecten - meer botresorptie - meer immunosuppressie - vasculaire reactie
30
wat zijn de voordelen van dexamethason t.o.v. prednison?
dexamethason werkt 6x sterker maar zorgt niet voor natriumretentie. het kan door de placenta diffunderen
31
wat doen anti-metabolieten en purine synthese remmers?
anti-metabolieten remmen proliferatie door het interfereren van de DNA-aanmaak purine synthese remmers: blokkeren synthese van adenosine en guanosine -> cytotoxie
32
hoe werkt methotrexaat?
reductie van de synthese van immunoglobulinen. blokkeert foliumzuur afhankelijke routes welke essentieel zijn voor DNA-synthese
33
hoe werken alkylerende middelen en calcineurine blokkers?
alkylerende middelen vormen crosslinks tussen DNA-strengen en remmen de splitsing van DNA-strengen tijdens proliferatie calcineurine blokkers remmen het aflezen van DNA, waardoor de productie van cytokinen wordt verminderd en specifiek de productie van IL-2
34
wat moet je doen voordat je start met een anti-TNF-alfa behandeling?
testen op latente tuberculose, TNF-alfa is nodig voor granuloomvorming bij tuberculose
35
wat zijn de kenmerken van auto-inflammatoire aandoeningen?
koorts, rash, arthralgie of artritis en verhoogde ontstekingsparameters CRP en BSE
36
Wat is de rol van B-cellen in de immunopathogenese van ziekte?
- secretie van pro-inflammatoire cytokinen - antigeenpresentatie - T-cel activatie - auto-antilichaam productie
37
door welke dingen kan de mechanische barriere tegen infecties worden verbroken?
katheters, drain, beademingstube, centrale lijn, infuus, wonden, maagzuurremmers
38
wat voor infecties ontstaan er bij complementdeficienties?
infecties met gekapselde micro-organismen
39
welke bacterien zijn gekapseld?
S. aureus, S. pneumoniae, H. influenzae, N. meningitidis
40
bij welke ziekte heb je teveel verbruik van C3 en wat is het gevolg daarvan?
SLE, minder resistentie tegen infecties met gekapselde bacterien
41
wat voor tekenen zie je op de CT-long bij aspergillus infectie door neutropenie?
tijdens neutropenie: halo sign na de neutropenie: crescent air-sign
42
Bij welke ziekten heb je te weinig immunoglobuline en welke een slechte kwaliteit. Welke problemen heb je dan?
te weinig: - agammaglobulinaemie - CVID - na allogene SCT probleem met IgG -> infecties met gekapselde bacterien slechte kwaliteit: - multiple myeloom - CLL - HIV probleem met IgA -> darminfecties
43
Waarom is bij HIV de kwaliteit van de antistoffen minder?
HIV nestelt in de CD4+ T-cellen en vernietigd ze waardoor de B-cellen minder goed gestimuleerd worden. de continue inflammatie zorgt voor veel aanmaak van antistoffen die geen goede kwaliteit hebben
44
welke oppertunistische infecties zie je bij T-cel problemen?
- virussen: herpes simplex, VZV, CMV, EBV - (intracellulaire bacterien): legionella, salmonella, listeria, mycobacterium tuberculosis, m. avium, nocardia - gisten en schimmels: candida, cryptococcus, histoplasma, pneumocystis carinii - parasieten: toxoplasma gondii
45
wat zijn de verschillen tussen inflammatoire en niet-inflammatoire gewrichtspijn?