2.2 Flashcards
1
Q
Au secours
A
Help
2
Q
Désespéré(e)
A
Wanhopig
3
Q
Avoir raison
A
Gelijk hebben
4
Q
L’Equipmemt m
A
De uitrusting
5
Q
Les loisirs
A
De vrije tijd(besteding)
6
Q
Le spectacle
A
De voorstelling/opvoering
7
Q
L’enquête
A
Het onderzoek
8
Q
Le lecteur/la lectrice
A
De lezer/lezeres
9
Q
La série
A
Het vervolgverhaal/de serie
10
Q
La roman fantastique
A
Het fantasy
11
Q
Le roman d’aventure
A
Het avonturenboek
12
Q
Le message
A
De boodschap, het bericht
13
Q
La réponse
A
Het antwoord
14
Q
Pratiquer un sport
A
Een sport beoefenen
15
Q
Le jeu vidéo
A
Het computerspel