1.4 Flashcards
De middelbare school (onderbouw)
Le collège
De middelbare school (bovenbouw)
Le lycée
De rector
Le proviseur
De rugzak
Le sac à dos
Het schrift
Le cahier
De viltstift
Le feutre
Het woordenboek
Le dictionnaire
De geodriehoek
L’équerre
De passer
Le compas
De plakstift
Le bâton de colle
De schaar
Les ciseaux
De liniaal
Le règle
De jas
Le manteau
De blouse
Le chemisier
De trui
Le pull
De bikini
Le bikini
De laars
La botte
Het vest
Le cardigan, le gilet
Het korte jasje
L veste
De minirok
La mini-jupe
De jurk
La robe
De pet
La casquette
Het topje
Le top, le débardeur
De teenslipper
La tong
Deelnemen aan
Participer à
Stemmen
Voter
De klassenvertegenwoordiger
Le/la délégué(e) de classe
Verbeteren
Améloirer
Bewegen
Bouger
Boodschappen doen
Faire des courses
Computerspellen doen
Jouer à la console
Schaken
Jouer aux échecs
Bloggen
Bloguer
Lichamelijke opvoeding
L’EPS
Aardrijkskunde
La géo(graphie)
Geschiedenis
L’histoire
Biologie
Les SVT
Duits
L’allemand
Engels
L’anglais
Tekenen
Le dessin
Scheikunde
La chimie
Natuurkunde
La physique
Het eindexamen vwo
Le bac (calauréat)
Het lesrooster
L’empoi de temps
Het huiswerk
Les devoirs
Leren
Apprendre
Begrijpen
Comprendre
Het buitenland, de vreemdeling
L’étranger
De verandering
Le changement
Het doel
Le but
Vervelend, saai
Ennuyeux, -euse
Tevreden
Content(e)
Vroeg
Tôt
Beter
Mieux
Terugkomen
Revenir
Ontwikkelen
Développer
Ontmoeten
Rencontrer
Vertrekken
Partir
Slapen
Dormir
Te veel
Trop
Meerdere
Plusieurs
Het begin van het nieuwe schooljaar
La rentrée
