16.7 Frequentie en volgorde Flashcards

1
Q

daarna, vervolgens

A

anschließend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eerst gaan we eten en vervolgens naar de opera

A

Erst gehen wir essen und anschließend in die Oper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

daarna

A

danach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dan, toen

A

dann

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eerst heb ik de keuken schoongemaakt en toen de badkamer

A

Erst habe ich die Küche sauber gemacht und dann das Bad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

eerder

A

eher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ik zou eerder zeggen dat we nog veel meer mensen nodig hebben

A

Ich würde eher sagen, dass wir noch viel mehr Leute brauchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

eens, één keer

A

einmal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pas

A

erst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pas toen ik alleen was, merkte ik hoe belangrijk vrienden zijn

A

Erst als ich allein war, habe ich gemerkt, wie wichtig Freunde sind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tegelijkertijd, gelijktijdig

A

gleichzeitig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vaak, vaak voorkomend

A

häufig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een vaak voorkomende oorzaak is overschrijding van de maximumsnelheid

A

Eine häufige Ursache ist Überschreitung des Tempolimits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

steeds, altijd

A

immer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

laatst, afgelopen

A

letzte(r, s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afgelopen dinsdag heb ik mijn tas laten liggen

A

Letzten Dienstag habe ich meine Tasche im Bus liegen lassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

soms

A

manchmal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

meestal

A

meistens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

daarna

A

nachher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Daarna kom ik naar jou toe

A

Nachher komme ich zu dir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

volgend(e)

A

nächste(r, s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

nooit

A

nie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

nooit (ofte nimmer)

A

niemals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Nooit ofte nimmer ga ik daar weer heen

A

Niemals gehe ich da wieder hin

25
nog eens, nogmaals
nochmals
26
vaak
oft
27
regelmatig
regelmäßig
28
ten slotte
schließlich
29
zelden, zeldzaam
selten
30
voortdurend
ständig
31
dagelijks
täglich
32
vooraf, van tevoren
vorher
33
Bel je van tevoren, wanneer je komt?
Rufst du bitte vorher an, wann du kommst?
34
vorig
vorig
35
weer
wieder
36
eerst
zuerst
37
Eerst mengt u boter en suiker en dan doet u de eieren erbij
Zuerst mischen Sie Butter und Zucker und geben dann die Eier hinzu
38
voor het laatst
zuletzt
39
Ik heb mijn ouders voor het laatst met kerst gezien
Ich habe meine Eltern zuletzt zu Weihnachten gesehen
40
aanvullend, extra
zusätzlich
41
Ik heb nog meer informatie nodig
Ich brauche noch zusätzliche Informationen
42
voortdurend, constant
dauernd
43
eenmalig, uniek
einmalig
44
Dat was een werkelijk unieke belevenis
Das war ein wirklich einmaliges Erlebnis
45
opnieuw
erneut
46
Ook vandaag kwam het opnieuw tot een ongeluk op de snelweg
Auch heute kam es erneut zu einem Unfall auf der Autobahn
47
daarna
hinterher
48
Eerst hebben we boodschappen gedaan, daarna zijn we gaan zwemmen
Erst waren wir einkaufen, hinterher sind wir zum Schwimmen gefahren
49
meestal
meist
50
Als ik vrij ben, slaap ik meestal uit
Wenn ich frei habe, schlafe ich meist aus
51
later, achteraf
nachträglich
52
Achteraf had ik spijt van mijn gedrag
Nachträglich hat mir mein Verhalten leidgetan
53
meteen, direct
unmittelbar
54
Meteen na hun bruiloft kregen ze een kind
Unmittelbar nach ihrer Hochzeit bekamen sie ein Kind
55
tegelijk
zugleich
56
eerst, aanvankelijk
zunächst
57
Aanvankelijk wilden we niet trouwen
Zunächst wollten wir nicht heiraten
58
tevoren, eerder
zuvor
59
Nooit eerder heb ik zoiets moois gezien
Nie zuvor habe ich so was Schönes gesehn