16.3 Eigenschappen en kenmerken Flashcards

1
Q

oud

A

alt, älter, ältest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ouderwets

A

altmodisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

arm

A

arm, ärmer, ärmst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

buitengewoon

A

außerordentlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bijzonder

A

besondere(r, s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Agathe is een bijzonder mens

A

Agathe ist ein besonderer Mensch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bijzonder

A

besonders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In haar trouwjurk was ze bijzonder mooi

A

In ihrem Hochzeitskleid war sie besonder schön

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerkend, typisch

A

bezeichnend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het is typisch dat ze weer niet op tijd was

A

Es ist bezeichnend, dass sie wieder nicht rechtzeitig da war

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de eigenschap

A

die Eigenschaft, die Eigenschaften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

succesvol, met succes

A

erfolgreich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ze heeft haar opleiding met succes afgesloten

A

Sie hat ihre Ausbildung erfolgreich abgeschlossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

extreem

A

extrem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verschrikkelijk

A

furchtbar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geschikt

A

geeignet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

recht; even (getal)

A

gerade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ik zoek een rechte stok

A

Ich suche einen geraden Stock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

(ge)raken

A

geraten; gerät, geriet, ist geraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ze raakt steeds weer in moeilijkheden

A

Immer wieder gerät sie in Schwierigkeiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

geweldig, enorm

A

großartig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dat is een geweldig idee!

A

Das ist eine großartiger Idee!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

goed

A

gut, besser, best

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

heerlijk, fantastisch

A

herrlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Vanaf de bergrop heb je een fantastisch uitzicht

A

Vom Berggipfel hat man eine herrliche Sicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

uitstekend

A

hervorragend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ideaal

A

ideal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

te gek

A

irre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Die band is helemaal te gek!

A

Die Band ist total irre!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

jong

A

jung, jünger, jüngst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

kenmerken, karakteriseren

A

kennzeichnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Dat hij zoiets zegt, is kenmerkend voor hem

A

Dass er so etwas sagt, kennzeichnet ihn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

helder, duidelijk

A

klar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Bij helder zicht kun je de zee zien

A

Bei klarer Sicht kann man das Meer sehen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

krachtig

A

kräftig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

krom

A

krumm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

langzaam

A

langsam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

leeg

A

leer

38
Q

het kenmerk

A

das Merkmal, die Merkmale

39
Q

Zijn helblauwe ogen waren een opvallend kenmerk

A

Seine blauen Augen waren ein auffälliges Merkmal

40
Q

modern

A

modern

41
Q

nieuw

A

neu

42
Q

rijk

A

reich

43
Q

zuiver, puur

A

rein

44
Q

De ring is van puur goud

A

Der Ring ist aus reinem GOld

45
Q

schoon

A

sauber

46
Q

Schone was ligt in de kast

A

Saubere Wäsche liegt im Schrank

47
Q

slecht

A

schlecht

48
Q

erg, ernstig

A

schlimm

49
Q

Rustig maar, dat is niet erg

A

Beruhige dich, das ist nicht schlimm

50
Q

vies, vuil

A

schmutzig

51
Q

snel

A

schnell

52
Q

verschrikkelijk

A

schrecklich

53
Q

zwak

A

schwach, schwächer, schwächst

54
Q

merkwaardig, vreemd

A

seltsam

55
Q

Hij gedraagt zich vreemd: je weet nooit wat hij denkt

A

Er verhält sich seltsam: Man weiß nie, was er denkt

56
Q

speciaal

A

speziell

57
Q

sterk

A

stark, stärker, stärkst

58
Q

super, geweldig

A

super

59
Q

Het feest was helemaal super

A

Die Party war total super

60
Q

eng, griezelig

A

unheimlich

61
Q

Alleen thuisblijven vind ik griezelig

A

Allein zu Hause bleiben ist mir unheimlich

62
Q

veelzijdig, rijk (geschakeerd)

A

vielfältig

63
Q

Duitsland biedt de toerist een rijk scala aan mogelijkheden

A

Deutschland bietet dem Touristen vielfältige Möglichkeiten

64
Q

vol

A

voll

65
Q

voorzichtig

A

vorsichtig

66
Q

de wijze, de manier

A

die Weise, die Weisen

67
Q

De manier waarop hij me aankijkt, vind ik eng

A

Die Weise, wie er mich ansieht, ist mir unheimlich

68
Q

belangrijk

A

wichtig

69
Q

prachtig; heerlijk!

A

wunderbar

70
Q

Het eten smaakt echt heerlijk!

A

Das Essen schmeckt ganz wunderbar!

71
Q

tevreden

A

zufrieden

72
Q

inspannend, vermoeiend

A

anstrengend

73
Q

enigszins, min of meer, redelijk

A

einigermaßen

74
Q

Ik ben redelijk tevreden met wat ik tot dusver heb bereikt

A

Ich bin mit dem, was ich bis jetzt erreicht habe, einigermaßen zufrieden

75
Q

stiekem, heimelijk

A

heimlich

76
Q

Ze ontmoeten elkaar altijd stiekem

A

Sie treffen sich immer heimlich

77
Q

de ellende, de shit

A

der Mist

78
Q

Wat een ellende!

A

So ein Mist!

79
Q

moeizaam

A

mühsam

80
Q

nuttig

A

nützlich

81
Q

precies, nauwkeurig

A

präzise

82
Q

Bij alles wat hij doet, is hij heel precies

A

Bei allem, was er tut, ist er sehr präzise

83
Q

snel

A

rasch

84
Q

Je moet snel beslissen

A

Du musst dich rasch entscheiden

85
Q

eenvoudig, sober

A

schlicht

86
Q

Op het feest droeg ze een eenvoudige jurk

A

Zum Fest trug sie ein schlichtes Kleid

87
Q

enorm, ontzettend

A

ungeheuer

88
Q

Dat is enorm veel geld

A

Das ist ungeheuer viel Geld

89
Q

ongewoon

A

ungewöhnlich

90
Q

waardevol

A

wertvoll

91
Q

prachtig, schitterend

A

wunderschön

92
Q

Je hebt de tafel prachtig gedekt

A

Du hast den Tisch wunderschön gedeckt