16.4 Ruimte en plaats

Question 1

de afstand

Answer 1

der Abstand, die Abstände

Question 2

Houd toch een beetje meer afstand tot andere auto’s

Answer 2

Halte doch ein bisschen mehr Abstand zu anderen Autos!

Question 3

buitenste

Answer 3

äußere(r, s)

Question 4

Bij de training loop ik altijd op de buitenste baan

Answer 4

Im Training laufe ich immer auf der äußeren Bahn

Question 5

buiten

Answer 5

außen

Question 6

Van buiten is het huis heel mooi

Answer 6

Von außen ist das Haus sehr schön

Question 7

daar, er

Answer 7

da

Question 8

daarboven, erboven; daarover, erover

Answer 8

darüber, drüber

Question 9

Zie je de bakerswinkel? Mijn appartement is daarboven

Answer 9

Siehst du den Bäckerladen? Meine Wohnung befindet sich darüber

Question 10

daaronder, eronder

Answer 10

darunter

Question 11

Paul woont op de eerste verdieping rechts en ik direct daaronder

Answer 11

Paul wohnt im ersten Stock rechts und ich direkt darunter

Question 12

daar

Answer 12

dort

Question 13

München? Daar zou ik wel willen wonen

Answer 13

München? Dort möchte ich wohnen

Question 14

buiten

Answer 14

draußen

Question 15

Als kinderen waren we veel buiten in de frisse lucht

Answer 15

Als Kinder waren wir viel draußen an der frischen Luft

Question 16

aan de overkant, daarginds

Answer 16

drüben

Question 17

Onze auto staat daarginds op de parkeerplaats

Answer 17

Unser Auto steht drüben auf dem Parkplatz

Question 18

vandaag; hierheen

Answer 18

her

Question 19

Waar heb je dat geld vandaan? Kom op ermee!

Answer 19

Wo hast du das Geld her? Her damit!

Question 20

naar binnen (naar de spreker toe)

Answer 20

herein, rein

Question 21

Komt u toch binnen!

Answer 21

Kommen Sie doch bitte herein!

Question 22

omheen

Answer 22

herum

Question 23

We zijn om het meer heen gelopen

Answer 23

Wir sind um den See herum gelaufen

Question 24

hier

Answer 24

hier

Question 25

naar binnen (van de spreker weg)

Answer 25

hinein

Question 26

Naar binnen jullie, het is al laat!

Answer 26

Hinein mit euch, es ist schon spät!

Question 27

achterin

Answer 27

hinten

Question 28

In de auto zit ik graag achterin

Answer 28

Im Auto sitze ich gern hinten

Question 29

ergens

Answer 29

irgendwo

Question 30

linker

Answer 30

link(r, s)

Question 31

Ik woon op de vierde etage aan de linkerkant links

Answer 31

Ich wohne im vierten Stock auf der linken Seite

Question 32

links

Answer 32

links

Question 33

het midden

Answer 33

die Mitte

Question 34

in het midden

Answer 34

mitten

Question 35

dichtbij, nabij

Answer 35

nahe/nah, näher, nächst

Question 36

Het is heel dichtbij, misschien 100 meter

Answer 36

Es ist ganz nah, vielleicht 100 Meter

Question 37

nergens

Answer 37

nirgends

Question 38

nergens

Answer 38

nirgendwo

Question 39

het noorden

Answer 39

der Norden

Question 40

boven, bovenaan

Answer 40

oben

Question 41

het oosten

Answer 41

der Osten

Question 42

rechter

Answer 42

rechte(r, s)

Question 43

Aan de rechterkant bevindt zich het stadhuis

Answer 43

Auf der rechten Seite befindet sich das Rathaus

Question 44

rechts

Answer 44

rechts

Question 45

verticaal

Answer 45

senkrecht

Question 46

het zuiden

Answer 46

der Süden

Question 47

overal

Answer 47

überall

Question 48

beneden, onderaan

Answer 48

unten

Question 49

vooraan, voorin

Answer 49

vorn(e)

Question 50

Sara wil graag voorin zitten

Answer 50

Sara möchte vorne sitzen

Question 51

horizontaal

Answer 51

waagerecht

Question 52

ver

Answer 52

weit

Question 53

het westen

Answer 53

der Westen

Question 54

waar

Answer 54

wo

Question 55

waarvandaan

Answer 55

woher

Question 56

waarheen

Answer 56

wohin

Question 57

centraal

Answer 57

zentral

Question 58

ver

Answer 58

fern

Question 59

Ik reis graag naar verre landen

Answer 59

Ich reise gern in ferne Länder

Question 60

heen

Answer 60

hinweg

Question 61

De bal vloog over de muur heen

Answer 61

Der Ball flog über die Mauer hinweg

Question 62

van binnen

Answer 62

innen

Question 63

Van binnen is het huis mooier dan van buiten

Answer 63

Innen ist das Haus schöner als außen

Question 64

midden-

Answer 64

mittlere(r, s)

Question 65

ernaast, hiernaast

Answer 65

nebenan

Question 66

Hiernaast is een supermarkt

Answer 66

Nebenan ist ein Supermarkt

Question 67

naast elkaar

Answer 67

nebeneinander

Question 68

De boeken staan naast elkaar in de kast

Answer 68

Die Bücher stehen nebeneinander im Regal

Question 69

noordelijk

Answer 69

nördlich

Question 70

bovenste

Answer 70

obere(r, s)

Question 71

Op de bovenste etage is nog een flat vrij

Answer 71

Im oberen Stock ist noch eine Wohnung frei

Question 72

plaatselijk

Answer 72

örtlich

Question 73

Plaatselijk kan er regen vallen

Answer 73

Örtlich kann es Regen geben

Question 74

oostelijk

Answer 74

östlich

Question 75

ruimtelijk

Answer 75

räumlich

Question 76

Deze ruimtelijke indeling heeft de architect voorgesteld

Answer 76

Diese räumliche Aufteilung hat der Architekt vorgeschlagen

Question 77

zuidelijk

Answer 77

südlich

Question 78

het heelal, het universum

Answer 78

das Universum

Question 79

onderste

Answer 79

untere(r, s)

Question 80

Op de onderste etage woont niemand

Answer 80

Im unteren Stock wohnt niemand

Question 81

westelijk

Answer 81

westlich