16. Voorzetsels Flashcards
1
Q
met
A
con
2
Q
zonder
A
sin
3
Q
naar
A
a
4
Q
over
A
de, sobre
5
Q
voor (tijd)
A
antes de
6
Q
voor (aan de voorkant)
A
delante de
7
Q
onder (lager dan)
A
debajo
8
Q
boven (hoger dan)
A
sobre, encima de
9
Q
op (bovenop)
A
en, sobre
10
Q
van
A
de
11
Q
over (bv een uur)
A
dentro de
12
Q
over (over de bovenkant)
A
encima de