1.3 Strofebouw en versvormen Flashcards
1
Q
Versregels
A
Regels in de poëzie.
2
Q
Strofes
A
Regels omvat door witregels.
3
Q
Enjambement
A
Het afbreken van een regel op een onnatuurlijke wijze.
4
Q
Distichon
A
tweeregelige strofe
5
Q
Terzet
A
drieregelige strofe
6
Q
Kwatrijn
A
vierregelige strofe
7
Q
Quintet
A
vijfregelige strofe
8
Q
Sextet
A
zesregelige strofe
9
Q
Septet
A
zevenregelige strofe
10
Q
Octaaf
A
achtregelige strofe
11
Q
Traditionele gedichten
A
- Er is sprake van een eindrijm
- Er is sprake van vaste strofebouw
- Er is sprake van ong. dezelfde regellengte
- Er is interpunctie
12
Q
Moderne gedichten
A
- Geen eindrijm
- Variërende strofes
- Variërende regellengtes
- Weinig of bijzonder gebruik van interpunctie
13
Q
Italiaans sonnet / petrarcasonnet
A
- 14 versregels
- Twee kwatrijnen en twee terzetten (octaaf en sextet)
- Rijmschema: abba abba cdc dcd
- Inhoud is tweeledig: octaaf; gedachtegang, sextet; tegenstelling, een toepassing of een concretisering. –> Volta / chute
14
Q
shakespearesonnet
A
- 14 regels
- Drie kwatrijnen en een distichon
- Gedrukt
- Rijmschema: abab cdcd efef gg
Volta zit tussen laatste kwatrijn en distichon
15
Q
Volta / chute
A
De wending tussen twee strofes.