1.3 Setting en ruimte Flashcards
1
Q
Setting
A
Ook: decor. De plaats, tijd en omstandigheden (PTO) die de achtergrond vormen waartegen het verhaal afspeelt:
- plaats: de geografische plaats (land, stad of dorp, straat, landschap etc.);
- tijd: de historische tijd (bv. 1961 of de jaren 40), jaargetijde, maand, dag en zelfs moment van de dag;
- omstandigheden: bijvoorbeeld de hongerwinter, vakantie, een staking of opstand.
2
Q
Ruimte (functie van)
A
De ruimtes waarin een verhaal zich afspeelt hebben vaak een functie:
- karakterisering van een personage: een personages heeft een voorkeur of juist een afkeer van een bepaalde ruimte; dat zegt iets over hem;
- sfeertekening: de ruimte wordt gebruikt ter ondersteuning van een bepaalde handeling, gebeurtenis, gevoelens;
- symbolisch: de ruimte staat symbool voor iets. Bijvoorbeeld: een kelder als symbool voor iets wat verborgen moet blijven.