1.2.2 stam (woordenschat) Flashcards
cor
hart
vas
bloedvat
arteria, arterie
slagader
vena, vene
ader
capillaria
haarvaten
angi, angio
m.b.t. een bloedvat of -vaten
fles, plebs
m.b.t. een ader of vene
haem-, haema-, hema-, hemato-, hemo-, hemi-
m.b.t. bloed
adeno-
m.b.t. de klieren
lymf-, lymphe-, lymfe-
m.b.t. het lymfenstelsel
splen-, lien-
m.b.t. de milt
thym-
m.b.t. de zwezerik (thymus)
trache-
luchtpijp
bronch-
luchtpijptak
alveol-
longblaasje
pneum-, pneumon-, pulmon-
long
pleur-
longvlied
-pnoe(a), -pneu
adem, long
nephr-, nefr-, ren-
nier
pyel-, pyelo-
nierbekken
ureter-
urineleider
cyst-
blaasvormig orgaan of structuur
urethr-
urinebuis
ur-
urine
stoma-, oro-
mond, opening
labi-, cheil-
lip of rand
lingu-, gloss-
tong
odont-, dent-
tand
sial-
speeksel
oesophag-, oesofag-
slokdarm
gastr-
maag
enter-, intestin-
darmkanaal
duoden-
12-vingerige darm
jejun-
nuchtere darm
ile-
karteldarm