1.2.1 prefix (woordenschat) Flashcards

1
Q

nulligravida

A

vrouw die niet zwanger is geweest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hemicolectomi

A

wegname van de helft van de dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

unilateraal

A

eenzijdig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

unigravida

A

vrouw die één keer zwanger is geweest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

biceps

A

tweehoofdige spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

trigeminus

A

gezichtszenuw die zich splitst in drie takken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tertaplegie

A

verlamming van de vier ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oligurie

A

weinig urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

polyurie

A

veel urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

pandemie

A

zeer verspreidende epidemie (over “alle” landen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

microscopie

A

onderzoek met behulp van microscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

macroscopisch

A

met het blote oog waarneembaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

megacolon

A

uitgezette dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

brachydactylie

A

verkorte vinger(s) of tenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dolichordon

A

lang colon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

normotherm

A

met een normale temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

euritmie

A

goede regelmaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hypoglykemie

A

te weinig suiker in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hyperglykemie

A

te veel duiker in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ischemie

A

te weinig zuurstof in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dyspnoe

A

moeilijke ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

auto-imuun

A

immuniteit die de persoon tegen zichzelf opbouwt

23
Q

antidepressiva

A

geneesmiddel tegen depressie

24
Q

intramusculaire injectie

A

inspuiting in de spier

25
Q

extra-uterien

A

buiten de baarmoeder

26
Q

adductie

A

spierbeweging naar het lichaam toe

27
Q

abductie

A

spierbeweging weg van het lichaam

28
Q

paraneuraal

A

langs of naast een zenuw

29
Q

supraclaviculair

A

boven het sleutelbeel

30
Q

hypoderm

A

onder de huid

31
Q

antecedent

A

voorafgaand, voorstadium

32
Q

retrosternaal

A

achter het borstbeen (sternum)

33
Q

perianaal

A

rondon de anus

34
Q

intercostaal

A

tussen de ribben

35
Q

transcutaan of percutaan

A

door, via de huid

36
Q

anabolisme

A

opbouw van weefsels

37
Q

katabolisme

A

afbraak van weefsels

38
Q

orthodontie

A

bevorderen van de normale ontwikkeling van het gebit

39
Q

symfyse

A

samengroeien van beenderen door kraakbeenweefsel

40
Q

anosmie

A

reukgebrek

41
Q

incontinent

A

urine en/of feces niet kunnen ophouden

42
Q

desorganisatie

A

ontbreken van samenhang

43
Q

cyanose

A

blauwe verkleuring van de huid en slijmvliezen

44
Q

erytrocyten

A

rode bloedlichaampjes

45
Q

rubella

A

rode hon

46
Q

melancholie

A

zwartgalligheid

47
Q

chlorofyl

A

bladgroen

48
Q

xanthopsie

A

het geel verkleurd zien van alle voorwerpen

49
Q

poliosis

A

vergrijzing van weefsels

50
Q

antecedenten

A

voorgeschiedenis

51
Q

postmenstrueel

A

na de menstruatie

52
Q

comorbiditeit

A

gelijktijdig aanwezig zijn van verschillende aandoeningen

53
Q

bradycardie

A

trage hartslag

54
Q

tachycardie

A

snelle hartslag