11.4 Flashcards
Isoleren
Goed warmte vasthouden of tegenhouden; zo blijf je warm of juist koel.
Winterrust
Hiermee overleeft bijvoorbeeld een eekhoorn de winter. De eekhoorn wordt af en toe wakker om te eten; tijdens de winterrust daalt de lichaamstemperatuur, de hartslag en het aantal ademhalingen per minuut.
Winterslaap
Manier van bijvoorbeeld een egel om de koude winter te overleven; tijdens de winterslaap daalt de lichaamstemperatuur, de hartslag en het aantal ademhalingen per minuut. De egel slaapt de hele winter door.
Luchtstroom
Lucht die langs het lichaam strijkt door bijvoorbeeld wind of wapperende oren van een olifant; een luchtstroom helpt mee om af te koelen.
Hijgen
Doen dieren om warmte kwijt te raken; er stroomt lucht langs de tong waaraan het dier lichaamswarmte afgeeft.
Warmbloedig
Warmbloedige dieren hebben een vrij constante lichaamstemperatuur.
Lichaamsoppervlak
De oppervlakte van de buitenkant van een dier.
Aangepast
Een organisme is goed aangepast als het eigenschappen heeft die geschikt zijn om bij een bepaalde abiotische factor (omstandigheden) te overleven; aanpassingen ontstaan door natuurlijke selectie.
Koudbloedig
De lichaamstemperatuur van een koudbloedig dier hangt af van de omgevingstemperatuur: als het koud is kan het dier niet actief zijn.
Woestijnplanten
Planten met aanpassingen aan droge omstandigheden.
Zoutplanten
Planten met aanpassingen aan een zout omgeving.