10.3 Flashcards

1
Q

Bacteriën

A

Je hebt goede en slechte bacteriën. Slechte bacteriën kunnen giftige stoffen afgeven en ontstekingen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Virussen

A

Ze dringen je cellen binnen en vermeerderen zich. Hierdoor maken ze je cel stuk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Besmetting of infectie

A

Ziekteverwekkers zijn je lichaam binnengedrongen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Infectieziekten

A

Ziekten die door infectie ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verkoudheid

A

Verkoudsheidvirus gaat in de slijmvliezen van je mond, neus en keel zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Griep

A

Griepvirus wordt op dezelfde manier verspreid als het verkoudsheidvirus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Incubatietijd

A

De tijd waarin je al wel besmet bent, maar nog niet ziek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptonen

A

Ziekteverschijnselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diagnose

A

Dokter stelt vast aan welke ziekte je lijdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prognose

A

Dokter vertelt hoe de ziekte en het herstel zal verlopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Afweer

A

Als je ziek bent, gaat je lichaam meteen aan het werk om de ziekteverwekkers uit te schakelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Witte bloedcellen

A

Verdedigers van je lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lymfeknopen

A

Orgaantje in je lymfestelsel. Hier worden antistoffen geproduceerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Antistoffen

A

Stoffen waarmee ziekteverwekkers worden bestreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Antigenen

A

Eiwitten op de buitenkant van de ziekteverwekker of op de buitenkant van de cel waarin een virus zich bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geheugencellen

A

Cellen die ziekteverwekkers herkennen aan de antigenen.

17
Q

Vaccin

A

Dokter spuit verzwakte ziekteverwekkers in je bloed.

18
Q

Actieve immuniteit

A

Je lichaam gaat zelf aan het werk om de antistoffen te maken.

19
Q

Seruminjectie

A

Prik met antistoffen tegen de ziekteverwekker.

20
Q

Passieve immuniteit

A

Lichaam maakt de antistoffen niet zelf.

21
Q

Allergeen

A

Stof waar je allergisch op reageert.