10.1 Flashcards

1
Q

Constant

A

Hetzelfde blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uitscheiding

A

Stoffen waarvan er te veel in je bloed zitten, worden verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uitscheidingsorganen

A

Longen, lever, nieren en huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Regelkringen

A

Hiermee houdt je lichaam de omstandigheden constant. (Meten, vergelijken, bijstellen, reactie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Norm

A

De waarde die het moet zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Glucose

A

De ‘brandstof’ voor je lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Alvleesklier

A

Orgaan in de buurt van de maag. De cellen van de alvleesklier maken de hormonen insuline en glucagon aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Insuline

A

Hormoon die ervoor zorgt dat cellen glucose opnemen vanuit je bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Glycogeen

A

Een lange ketting glucosedeeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Glucagon

A

Dit regelt dat glycogeen in de lever en spieren wordt omgezet in glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diabetes

A

Ook wel suikerziekte genoemd. De regelkring werkt niet goed, de cellen kunnen te weinig glucose uit het bloed halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Diabetes type 1

A

De alvleeskliercellen die insuline maken, zijn bschadigd. Hierdoor maakt de alvleesklier onvoldoende insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Diabetes type 2

A

De lichaamscellen zijn ongevoelig geworden voor insuline. Hierdoor werkt het hormoon niet goed meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Lever

A

Dit orgaan zorgt voor opbouw, omzetting, afbraak, opslag en afvoer van stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leverslagader

A

Vervoert bloed met zuurstof naar de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Poortader

A

Brengt stoffen die door de darmen zijn opgenomen naar de lever.

17
Q

Cholesterol

A

Een vetachtige stof die noodzakelijk is bij veel functies in ons lichaam.

18
Q

Aminozuren

A

Bouwstenen van eiwitten.

19
Q

Ureum

A

Stof die ontstaat als je lever aminozuren afbreekt.

20
Q

Bilirubine

A

Voorbeeld van een stof die via gal wordt uitgescheiden.

21
Q

Nefronen

A

Individueel functionele eenheden.

22
Q

Voorurine

A

Het uitgeperste bloedplasma.

23
Q

Urine

A

Afvalstoffen en het overtollige water.