10.4 Flashcards
1
Q
genetische code
A
volgorde van nucleotiden in een mRNA-molecuul bepaalt welke aminozuren in een eiwitmolecuul worden ingebouwd
2
Q
codon
A
3 opeenvolgende nucleotiden in mRNA die coderen voor een bepaald aminozuur
64 verschillende
1 start (AUG)
3 stop (signaleren het eindpunt van translatie)
3
Q
translatie
A
in ribosomen wordt aan de hand van de codons in mRNA een eiwit gevormd
4
Q
eiwitsynthese
A
een ribosoom en een tRNA-methioninecomplex binden aan het startcodon