ZO week 1 Flashcards

1
Q

Hoelang wil je dat een kind borstvoeding krijgt

A

ten minste 6 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel energie levert de verbranding van macronutriënten op

A

1 gram koolhydraten -> 4 Kcal
1 gram vet -> 9 kcal
1 gram eiwit -> 4 kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

% dagelijkse behoefte verdeeld over de macronutriënten pasgeborenen (en wat is het bij volwassenen)

A

koolhydraten 40% (55%)
vet 50% (35%)
eiwit 10% (10%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de essentiële aminozuren

A

leucine, isoleucine, valine, threonine, phenylalanine, tryptofaan, lysine, methonine en histidine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn semi-essentiële aminozuren

A

dit zijn aminozuren die afhankelijk van de situatie gesynthetiseerd kunnen worden in het lichaam. Bij prematuur geboren kinderen kunnen deze aminozuren niet worden aangemaakt in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de functie van essentiële aminozuren

A

eiwitsynthese en ATP productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat gebeurt er bij een tekort aan essentiële aminozuren

A

zal het kind onvoldoende groeien en een ontwikkelingsachterstand oplopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke vitamines zitten te weinig in moedermelk en wat moet je suppleren

A

Vitamine D 400 E (= 10 microgram) vanaf dag 7,
vitamine K vanaf dag 8 dagelijks 150 microgram
en ijzer vanaf 4 maanden te starten met bijvoeding in de vorm van fruit en groentehap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

formule borstvoeding vanaf dag 7

A

150- 170 ml/kg/dg in 7 voedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bij welke pasgeboren meer kans op hypoglycaemie

A

Bij prematuren, dysmaturen (laag geboortegewicht) en macrosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is rachitis en wat zijn de symptomen

A

een tekort aan vit. D
I. verbreding/verdikking van polsen en enkels
II. later gevolgd door het doorbuigen van de lange pijpbeenderen (o.m. O-benen)
III. Verdikkingen ten plaatse van de costo-sternale overgang (zogenaamde. rachitis-rozenkrans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat kan gemeten worden in het bloed met rachitits

A

een verhoogde waarde van alkalische fosfatase
-vaak (maar niet altijd) zijn het calcium en/of het fosfaat ook verlaagd in het serum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

diagnostiek rachitis

A

X van pols of knie toont karakteristieke botafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschil opname geneesmiddelen kind en volwassenen

A

dat voor de meeste geneesmiddelen de absorptiefractie lager ligt bij kinderen dan bij volwassenen

Dit betekent tevens dat de tijd tot het bereiken van de maximale spiegel verlengd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verschil distributie geneesmiddelen volwassenen en jonge kinderen

A

dat het extracellulair volume bij prematuren hoger ligt (80%) dan bij volwassenen (60%), dus lagere spiegels bij dezelfde dosering per kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

belangrijk enzym bij geneesmiddelen omzetting

A

cytochroom p450

17
Q

verschil nierklaring geneesmiddelen volwassenen en jonge kinderen

A

neonaten veel slechtere GFR
maar wel geringe absorptie
soms meer klaring dan bij volwassenen

18
Q

wat is een hydrops foetalis

A

vochtcollecties in foetus
hygroma colli, hydrothorax, hydropericard, ascites en gegeneraliseerd oedeem, hydrops van de placenta

19
Q

knik in onderbeen, welke afwijking in morfogenese

A

deformatie

20
Q

welke afwijking in morfogenese bij een onderontwikkeling van de gonaden

A

malformatie

21
Q

wat is de definitie van sudden infant dead syndroom (SIDS)

A

het plotseling overlijden van een kind onder de leeftijd van 1 jaar dat zonder verklaring blijft, ondanks uitgebreid postmortaal onderzoek, inclusief obductie, onderzoek van de plaats van overlijden en analyse van klinische voorgeschiedenis

22
Q

wat gebeurt er met de longen direct na de geboorte

A

de longen moeten zich binnen enkele minuten volledig vullen met lucht voor adequate uitwisseling
- opname van vocht door pulmonale lymfevaten en capillairen

23
Q

factoren van invloed op de longen direct na de geboorte

A

mechanische druk (compressie thorax tijdens uitdrijvingsfase)
hormonale factoren (bv. cathecholamines)
veranderde druk in de longen

24
Q

stimuli voor de eerste ademteug bij pasgeborenen

A

kou en audiovisuele, proprioceptieve en tactiele stimuli

25
Q

hoe gaat de ductus arteriosus dicht en wanneer gebeurt dat

A

hij sluit door de verhoogde zuurstofspanning in het bloed en dit gebeurt binnen een paar dagen na de geboorte

26
Q

wat gebeurt er met de circulatie na de geboorte

A

1) direct na de geboorte ontplooien de longen zich
2) hierdoor daalt de vasculaire weerstand in de longen
3) de systemische vasculaire weerstand stijgt omdat de navelstreng wordt afgeknipt
4) verhoogde bloedstroom longen, verminderde bloedstroom door de ductus arteriosus
5) verhoogde longflow -> stijging pulmonale veneuze retour naar linkeratrium
6) stijging druk linker atrium -> dichtdrukken foramen ovale

27
Q

wat is een probleem bij een keizersnede voor de longen van een pasgeboren

A

niet samengedrukt bij de uitdrijvingsfase -> het vocht in de longen niet goed opgenomen door de capillairen

TTN (transient tachypnoea of the newborn)
- kind kreunt
- tachypneu
- soms zuurstofbehoefte

28
Q

wat is vooral belangrijk bij neonatale resuscitatie

A

het probleem zit vaker in de luchtweg dan bij het hart, dus eerste prioriteit is de longen goed ontplooid krijgen

29
Q

Beschrijf het ziektebeeld dat ontstaat indien de pulmonale vaatweerstand onvoldoende daalt na de geboorte

A

Persistent Pulmonary Hypertension of the Newborn (PPHN)
- links rechts shunt bij foramen ovale en ductus arteriosus -> cyanose
- kan leiden tot respiratoire insufficiëntie

30
Q

Mogelijke oorzaken van PPHN

A

perinatale asfyxie, perinatale infectie en longhypoplasie, meconium aspiratie

31
Q

hoe blijft de ductus arteriosus open in utero

A

onder invloed van prostaglandines

32
Q

bij welke ziektebeelden wil je de ductus arteriosus nog open houden en hoe doe je dat

A

pulmonalisatresie of een coarctatio aortae en andere aangeboren hart afwijkingen

door prostaglandine (Prostin) te geven

33
Q

wat kan je zien bij de ductus arteriosus bij prematuren en wat zijn de gevolgen

A

dat hij langzaam sluit of helemaal niet sluit (persisiterende open ductus arteriosus (PDA))
-links rechts shunt bij de ductus en tot longvaatovervulling
- ‘steal’ van systemische ciruclatie

34
Q

behandeling persisterende open ductus arteriosus

A

prostaglandine synthese-remmer (bv. indomethacine of ibuprofen)