ZO's Flashcards
Op welke drie eigenschappen werden de deelnemers in drie groepen verdeeld?
Om de deelnemers te laten deelnemen werden eerst de Genen, hormonen en psychologie getest. Aan de hand daarvan werden er uiteindelijk 57 deelnemers geselecteerd.
Wat is de achtergrond van overgewicht bij de feasters?
kleinste stijging van de hormoonspiegel na het eten. Hierdoor geeft je lichaam minder snel een signaal dat je vol zit. Hierdoor krijg je veel te veel caloriën binnen en krijg je uiteindelijk overgewicht. De meeste feasters aten meer dan 12 bordjes sushi. Dit is al het maximale aantal calorieën dat je nodig hebt in één dag.
Welke signalen zorgen voor verzadigingsgevoel tijdens en direct na de maaltijd?
Je hormonen sturen via je maag of darmen een signaal naar je hersenen dat je vol zit en dat je moet stoppen met eten. De signalen zijn met name uit dunne darm, zoals GLP1, PYY, CCK. Vanuit de maag ghreline dat daalt wanneer de maag uitrekt. Daarnaast heb je ook insuline. De n.vagus reageert op rek en stretch van de maag en darmen. Maar ook leptine
Wat is de achtergrond van overgewicht bij constant cravers?
Als je bepaalde genen hebt (KJ) dan krijgt je lichaam continu een signaal dat je wilt eten. Normaal gesproken krijgen je hersenen een signaal dat je niet meer hoeft te een, maar bij constant cravers is dit signaal verstoord. Je hersenen krijgen juist een signaal om te blijven eten.
Hoe zorgt een verhoogde leptine spiegel normaliter voor verlaging van het lichaamsgewicht?
Bij een verhoogd leptine spiegel zou er normaal gesproken een stimulatie zijn van het verzadigingscentrum. Je lichaam geeft dan aan dat je vol zit en niet meer hoeft te eten. Door de hersen-bloedbarriere komt het leptine in de ventromediale nucleus
Wat is de achtergrond van het overgewicht bij de emotional eaters?
- Als iemand angstig, depressief of gestresst is, dan eten de emotie eters heel veel. Suiker geeft emotie eters een beloning. Hierdoor krijgen ze te veel suiker binnen en wordt dit als vet opgeslagen.
Welke macronutrienten worden over het algemeen het lekkerst gevonden?
- Door de emotie-eters wordt er vooral suiker gegeten in tegenstelling tot de niet-emotie eters. Emotie-eters vinden vaak chocola, ijs, patat, pizza, koekjes, cake, popcorn en cheesburgers het lekkerste
Wat is het idee achter het dieetadvies voor de feasters?
- Ze krijgen een dieet die ervoor zorgt dat je je heel vol voelt. -> eiwitrijke en een laag Glycemische index dieet
Wat wordt bedoeld met laag-glycemische index?
Hiermee wordt bedoeld dat je het zo lang mogelijk in je lichaam houdt en dus dat hongergevoel blijft houden. De bloedsuikerspiegel stijgt hierdoor minder erg
Aardappel bevat nauwelijk suiker, waarom heeft het toch een hoge glycemische index?
- Er zitten veel koolhydraten in. Dit zorgt ervoor dat het snel afgebroken wordt en het er ook voor zorgt dat je minder lang vol zit van aardappelen.
Waardoor geven “snelle suikers” maar beperkt verzadigingsgevoel?
Ze worden snel opgenomen en verwerkt. Daarnaast bevatten ze weinig vezels en zorgt het voor hormonale schommelingen
Waardoor leidt hoog-eiwit dieet wel tot verzadiging?
- Eiwitten hebben een langzamere vertering. Daarnaast is er een verhoogde hormoonrespons, wat ervoor zorgt dat je verzadigingscentrum een signaal krijgt. Verder heb je een stabiele bloedsuikerspiegel, is er een hoge thermogeen effect en zorgt het ervoor dat ghreline het hongerhormoon vwerlaagd. Daarnaast is het goed voor je spiermassa.
Wat is het idee achter het dieetadvies voor de constant cravers?
Voor deze groep is het moeilijk om 7 dagen in de week aan een dieet te houden. Dus willen ze dat er 2 dagen maximaal 800 calorien gegeten worden, zodat de calorie intake verminderd wordt. Hierdoor gaat je lichaam vet verbranden
Waardoor gaan de constant cravers ketonlichamen maken op de vastendagen?
Je hersenen halen energie uit glucose als je normaal eet. Maar als je aan het vasten bent, raakt je glucose op en gaat het je vetten verbranden. Om je hersenen genoeg energie te geven ga ja ketonlichamen aanmaken.
Waarom denk je dat voor de constant cravers gekozen is voor deze vorm van “intermittent fasting”?
Omdat het dan minder zwaar is. het kan mensen namelijk motivatie geven dat ze de volgende dag wel weer normaal mogen eten. Daarnaast kunnen ze zelf kiezen welke dagen ze gaan vasten
Wat is het idee achter het advies voor de emotional eaters?
- Ze moeten op een low-calorie dieet. Het is een gewoonte voor de eters om veel te gaan eten door hun emotie. Dit moeten ze onder controle krijgen door onder andere groepstherapie
Hoe kunnen de emotional eaters afvallen met ‘groepstherapie’?
- Ervaring delen zodat ze aan hun dieet kunnen houden en elkaar kunnen blijven motiveren dat ze het blijven doen.
Wat is een belangrijke component van gewichtsverlies gedurende de eerste twee weken van afvallen?
- De eerste weken bij het gewichtsverlies is voornamelijk water/vocht. Na die weken zal de daling van het gewicht minder snel gaan, omdat dan vet verbrand wordt
Geef twee redenen waarom vet evolutionair gezien de meest gunstige langetermijn energieopslag vorm is.
Hoge energiedichtheid -> efficiente manier om energie op te slaan
Vermogen om energie langdurig en stabiel op te slaan
Waardoor wordt het gewichtsverlies allengs minder ondanks lage energie-intake?
Aan het begin was er veel watergewicht weg. Daarna wordt er pas echt vet afgebroken, waardoor je lichaamsgewicht dus minder snel afneemt dan dat je zou willen.
Waardoor zou afvallen moeilijke lijken dan aankomen?
- Het lichaam past zich aan een calorietekort aan door het basaal metabolisme te verlagen en efficiënter om te gaan met beschikbare energie, wat kan leiden tot een vertraagd gewichtsverlies.
- Je hebt gewoontes en routines waardoor het soms moeilijk is om daar vanaf te wijken
- Afvallen kost meer tijd dan je denkt. Dit demotiveert sommige mensen
- Het verschil tussen de energieverbruik en energie inname wordt steeds kleiner, waardoor het ook steeds moeilijk wordt
Het rustmetabolisme (basal metabolic rate) hangt naast lichaamsgewicht ook af van lichaamslengte, geslacht, en leeftijd. Verklaar.
- Dikkere mensen hebben een hoger rustmetabolisme doordat ze een groter hart, longen, etc. hebben. Het kost meer caloriën om je lichaam in stand te houden. De lengte zorgt ervoor dat je een groter lichaamsoppervlak hebt, wat dus ook betekent meer warmteverlies. Het BMR verschilt per geslacht vanwege het verschil in lichaamssamenstelling. Daarnaast is het zo dat hoe ouder je wordt, des te meer je BMR daalt
Waardoor daalt het rustmetabolisme bij afvallen?
Doordat ze minder lichaamsmassa moeten ondersteunen. Daarnaast zijn er metabole aanpassingen, veranderingen in hormonen en is er adaptieve thermogenese.
Wat zou je moeten doen om deze daling in rustmetabolisme bij afvallen tegen te gaan?
Om je rustmetabolisme niet te laten verlagen moet je minder gaan eten als je wilt afvallen. Ondanks het dieet. Daarnaast moet je je spiermassa behouden, meer eiwit eten, genoeg slapen, je conditie verbeteren en gezond eten.
De kamerthermostaat lager zetten helpt ook bij afvallen. Hoe wordt het energieverbruik daarbij verhoogd?
- Hierdoor moet je lichaam gaan werken om het warm te krijgen. Dit wordt gedaan om vet te verbranden
- Shivering thermogenese
○ Onwillekeurige isometrische spiercontracties - Non-shivering thermogense
○ Bruin vet -> UCP1 ontkoppelde mitochondriën
○ Spier -> UCP3 fractioneel ontkoppelde mitochnodriën en ontkoppeling SERCA ATPase en CA transport
a Hoeveel ATP kost het om 1 glucose molecuul op te slaan in glycogeen, en hoeveel ATP kost het om 1 glucose molecuul te mobiliseren uit glycogeen?
b.Waar komt de ATP vandaan die nodig is voor de glycogenese in de levercel?
a.2ATP voor glycogenese, 0 voor glycogenolyse
b.uit de (aerobe) glycolyse, naast glycogenese gaat een belangrijk deel van de glucose-6-fosfaat ook de glycolyse in.
a.Welke enzymactiviteit heb je nog meer nodig om glycogeen volledig af te breken?
b.Welke enzymactiviteit heb je naast enzym #3 nodig om glycogeen te vormen?
c.Wat is de functie van deze enzymen?
d.Bij de glycogenolyse wordt 1 op de 10 glucose moleculen rechtstreeks vrijgemaakt, dus onafhankelijk van glucose-6-fosfatase. Verklaar dit.
a.Debranching enzyme
b.branching enzyme
c.onttakking versus vertakking; glycogeen fosforylase en glycogeen synthase kunnen alleen α1,4 bindingen verbreken/maken, maar niet de α1,6 bindingen op de vertakkingspunten
d.Bij de verbreking van de α1,6-binding wordt glucose in plaats van glucose-1-fosfaat gevormd. De vertakkingsgraad van glycogeen is dus ongeveer 1:10.
a.Waar in de cel zit glucokinase en waar glucose-6-fosfatase?
b.Bij een patiënt met een sterke verdenking van een deficiëntie van glucose-6-fosfatase wordt een leverbiopt genomen, en na vriezen en ontdooien wordt daarin desondanks een verhoogde activiteit vanglucose-6-fosfatase gemeten. Geef hiervoor 2 mogelijke verklaringen.
a,glucokinase in cytosol, G6Pase in het endoplasmatisch reticulum.
b.Of G6Pase zit in het verkeerde celcompartiment (bijv. in cytosol), of een van de transporters in het endoplasmatisch reticulum nodig voor transport van G6P, glucose of Pi over de ER membraan is deficiënt.
a.Welke drie enzymen uit de anaerobe glycolyse worden niet gebruikt bij de gluconeogenese?
b.Welke enzymen worden in de gluconeogenese gebruikt in plaats van deze drie?
a.glucokinase, PFK1, pyruvaatkinase
b.respectievelijk G6P-ase, fructose-1,6-bisfosfatase, pyruvaat carboxylase en PEP carboxykinase
In de gevoede toestand wordt door het enzym fosfofructokinase-2 (PFK2) een beetje fructose-2,6-bisfosfaat gevormd. In de gevaste toestand wordt fructose-2,6-bisfosfaat door dit enzym juist afgebroken. Het fructose-2,6-bisfosfaat is de belangrijkste allosterische activator van fosfofructokinase-1 en een allosterische remmer van fructose-1,6-bifosfatase in de lever.
Leg uit dat hiermee voorkomen wordt dat de glycolyse en gluconeogenese tegelijkertijd actief zijn in de lever.
Doordat fructose-2,6-bisfosfaat reactie fosfofructokinase-1 stimuleert en tegelijkertijd reactie fructose-1-6 bifosfatase remt is de gluconeogenese inactief en de glycolyse actief tijdens de gevoede fase. In de gevaste toestand is fructose-2,6-bisfosfaat afwezig, waardoor fructose-1-6 bifosfatase actief wordt en fosfofructokinase-1 juist niet, dus dan is de gluconeogenese actief en de glycolyse inactief.
Volgens de Cori-cyclus wordt het lactaat dat in de erytrocyt gevormd is uit glucose, in de lever weer omgezet in glucose.
a.Hoeveel ATP komt vrij bij de vorming van lactaat uit glucose? b.Hoeveel ATP is nodig om vanuit lactaat glucose te vormen? c.Hoeveel ATP kost het om glucose om te zetten in glucose via de Cori-cyclus? e.Waar komt deze ATP dan vandaan?
a. 2 ATP
b. 6 ATP
c. 4 ATP
e.vetzuuroxidatie
Voor de aërobe glycolyse, en wanneer acetyl-CoA gebruikt wordt voor de synthese van vetzuren (zie later), moet het in de cytosol gevormde NADH weer worden gereoxideerd.
Hoe gebeurt dit in de levercel?
via de malaat-aspartaat shuttle
Bij de gluconeogenese uitgaande van lactaat en van alanine (alanine + [Symbool]-ketoglutaraat -> pyruvaat + glutamaat) is in de cytosol NADH nodig.
Waar komt deze NADH vandaan, en hoe komt het in het cytosol terecht?
In geval van alanine uit het mitochondrion, samen met malaat; is dus uiteindelijk afkomstig van de vetzuuroxidatie. In geval van lactaat via LDH in het cytosol, in dat geval wordt oxaalacetaat niet als malaat over de mitochondriale binnenmembraan, maar in de vorm van aspartaat
a.Wat is het verschil tussen pyruvaat, oxaalacetaat en α-ketoglutaraat ?
b.Wat voor soort moleculen zijn alanine, aspartaat, glutamaat en glutamine?
a.bij deze drie α-ketozuren neemt het aantal C-atomen toe aan de methylkant; bij oxaalacetaat en α-keto-glutaraat is er eindstandig bovendien een carboxylgroep aanwezig.
b.α-aminozuren
In de lever wordt in de gevoede toestand uit glucose triglyceride gemaakt. Hiervoor is glycerol-3-fosfaat nodig.
Hoe wordt glycerol-3-fosfaat gesynthetiseerd in de lever in de gevoede toestand?
Als aftakking van de glycolyse: via DHAP naar glycerol-3-fosfaat, waarbij NADH tevens wordt geoxideerd tot NAD+
In de gevaste toestand wordt het glycerol dat aangevoerd wordt uit het vetweefsel in de lever gebruikt voor de gluconeogenese.
Hoeveel ATP kost het om uit glycerol glucose te maken?
Kost geen ATP maar levert per glucose molecuul 3 ATP (-2ATP om 2 glycerol te fosforyleren, + 2 NADH om 2DHAP te vormen, hetgeen via de malaat aspartaat shuttle 5 ATP oplevert).
Uit welke fasen bestaat de vetzuuroxidatie?
activering
beta-oxidatie
citroenzuurcyclus
a.Hoeveel cycli van de β-oxidatie moeten worden doorlopen voor de volledige oxidatie van stearaat (C18:0), en hoeveel acetyl-CoA moleculen levert dit op?
b.Wat is de totale ATP opbrengst van de volledige oxidatie van stearaat?
a.8 cycli levert 9 Acetyl-CoA
b. activering: -2ATP; 8 cycli β-oxidatie levert 84=32 ATP; 9 citroenzuurcycli levert 910=90 ATP; Totale opbrengst dus 120 ATP per stearaat.
In de gevaste toestand worden in de lever vetzuren slechts gedeeltelijk verbrand. Het gevormde acetyl-CoA wordt gebruikt voor de synthese van ketonlichamen.
Hoe komt de levercel in de gevaste toestand aan voldoende ATP?
uit de beta-oxidatie van vetzuren
CoA esters kunnen de binnenmembraan van het mitochondriën niet passeren.
a.Hoe wordt dit probleem opgelost in de vetzuuroxidatie?
b.Hoe wordt dit probleem opgelost in de vetzuursynthese?
a.vetzuur-CoA wordt eerst omgezet in een vetzuur-carnitine ester door CPT1, vervolgens wordt vetzuur-carnitine uitgewisseld met onveresterd carnitine uit het mitochondrion, en tenslotte wordt in het mitochondrion de vetzuur-groep overgedragen van carnitine op mitochondriaal CoA mbv CPT2
b.acetyl-CoA wordt met oxaalacetaat omgezet in citraat, dat de membraan kan passeren, en in het cytosol wordt citraat weer gesplitst in acetyl-CoA en oxaalacetaat. Het laatste gaat weer terug het mitochondrion in na reductie tot malaat, of na omzetting van malaat in pyruvaat door “malic enzyme” in de vorm van pyruvaat. In het mitochondrion wordt het malaat weer geoxideerd naar oxaalacetaat, en het pyruvaat via pyruvaat carboxylase weer omgezet in oxaalacetaat
In de β-oxidatie worden vetzuren afgebroken tot acetyl-CoA, terwijl in de vetzuursynthese malonyl-CoA wordt gebruikt als opbouw-eenheid.
a.Hoeveel malonyl-CoA moleculen zijn nodig voor de synthese van stearaat (C18:0)?
b.Wat is de functie van de carboxylering van acetyl-CoA tot malonyl-CoA in de vetzuursynthese?
a.Een C18 vetzuur wordt opgebouwd uit 1 Acetyl-CoA en 8 moleculen Malonyl-CoA.
b.Carboxylering activeert als het ware acetyl-CoA, zodat de vorming van de binding tussen de acylgroep en acetyl-CoA energetisch mogelijk wordt.
In de β-oxidatie wordt bij de oxidatie stappen FAD+ en NADH gereduceerd tot FADH2 en NADH, terwijl in de vetzuursynthese bij de reductiestappen steeds NADPH wordt gebruikt. NADPH is een gefosforyleerde vorm van NADH. FADH2, NADH en NADPH zijn in feite dragers van een electronenpaar.
a.Hoeveel NADPH moleculen zijn nodig voor synthese van stearaat (C18:0) uit acetyl-CoA?
b.Hoe wordt de vetzuursynthese van voldoende NADPH voorzien?
a.8 * 2 NADPH = 16 NADPH
bUit oxaalacetaat dat via citraat ook het mitochondrion is uitgetransporteerd, en dat via malaat en “malic enzyme” is omgezet naar pyruvaat. Wanneer alle oxaalacetaat via deze route gaat, levert dit hooguit 9 NADPH op van de 16 NADPH nodig voor de synthese van stearaat. De rest van het NADPH wordt geleverd door de pentose-fosfaat shunt, waarbij glucose-6-P in twee oxydatiestappen via 6-P gluconaat naar ribulose-5-P wordt omgezet. Het ribulose-5-P wordt vervolgens weer omgezet naar glucose-6-P. De overall reactie van deze reacties in de pentose fosfaat shunt is:
Glucose-6P + 12 NADP+ -> 12 NADPH + 12 H+ + 6 CO2 + Pi
In de lever worden de nieuw gevormde vetzuren onmiddellijk omgezet in triacylglycerol.
a.Waar komt het daarvoor benodigde glycerol-3-fosfaat vandaan?
b.Wat gebeurt er onder normale omstandigheden met dit triacylglycerol?
a.uit DHAP en glycerol-3P dehydrogenase (dus als aftakking van de glycolyse (zie Devlin fig. 17.16)
b.wordt met apoB100 verpakt tot VLDL, en uitgescheiden naar de bloedbaan. Komt vervolgens in spier- en vetweefsel terecht voor respectievelijk, verbranding en opslag.
Wat is het verschil tussen acetylgroep en acylgroep?
de lengte van de keten: acetaat is als het ware het kortste vetzuur
Wat is het verschil tussen een normale ester binding en een thiolesterbinding?
een thiolester binding is energierijk, dat wil zeggen dat er relatief veel energie vrijkomt bij de splitsing van deze binding. de energie wordt gebruikt als energie-input in biosynthese reacties
Waar wordt de energie gebruikt van de thiol ester binding in het acetyl-CoA dat afkomstig is van de vetzuurafbraak (β-oxydatie) of van pyruvaat in de pyruvaat dehydrogenase reactie?
synthese van citraat, als eerste stap van de citroenzuurcyclus, de verbreking van de thiolverbinding levert voldoende energie om een C-C binding te maken
Ketonlichamen worden bij vasten door de lever gemaakt en uitgescheiden. Ketonlichamen worden door alle andere weefsels geoxideerd, maar toch zijn het vooral de hersenen die van de ketonlichaamproductie door de lever profiteren.
Verklaar waarom vooral de hersenen van de ketonlichaamproductie profiteren.
Tijdens vasten circuleren veel vetzuren. De meeste organen kunnen ook vetzuren verbranden, maar de hersenen niet.
Alleen de lever scheidt ketonlichamen uit, terwijl alle organen met uitzondering van de lever ketonlichamen kunnen oxideren.
a.Waardoor kan de lever geen ketonlichamen oxideren?
b.Waardoor is de lever het enige orgaan dat ketonlichamen uitscheidt naar de bloedbaan?
a. Acetoacetyl:succinylCoA transferase komt niet in lever tot expressie
b. Mogelijkheid om ketonlichamen te synthetiseren, maar niet te oxidere. Veel aanbod van vetzuren dus veel acetyl-CoA productie
Bij een gezond persoon is na twee dagen vasten de hoeveelheid ketonlichaam in het bloed verhoogd, waarbij er veel meer β-hydroxybutyraat dan acetoacetaat aanwezig is.
Verklaar waarom er normaliter door de lever veel meer β-hydroxybutyraat dan acetoacetaat wordt geproduceerd.
Tijdens vasten veel vetzuuraanbod in lever dus veel beta-oxuidate activiteit, dus veel NADH. Veel NADH drijft evenwicht tussen acetoacetaat en beta-hydroxybutyraat richting beta-hydroxybutyraat
HMG-CoA synthase speelt niet alleen een belangrijke rol in de synthese van ketonlichamen, maar ook van cholesterol.
Verklaar waardoor de uit de oxidatie afkomstige acetyl-CoA hoofdzakelijk voor de synthese van ketonlichamen wordt gebruikt.
Acetyl-CoA accumuleert in het mitochondrion. Het HMG-CoA synthase nodig voor ketonlichaamproductie bevindt zich in het mitochondrion. Het HMG-CoA synthase nodig voor cholesterolsynthese daarentegen zit in het cytosol. Ten behoeve van de cholesterolsynthese moet acetyl-CoA eerst het mitochondrion uitgetransporteerd worden.
Wat is de normale range voor het vetpercentage van het lichaamsgewicht voor mannen, en wat voor vrouwen?
Mannen tussen 10 en 20%
Vrouwen tussen 20-30%
Wat verwacht je dat het percentage is van een goed getrainde marathonloper?
Het vetpercentage bestaat voor ongeveer 10% van het lichaamsgewicht
Geef aan welk percentage van het lichaamsgewicht bij een gezonde volwassen persoon bestaat uit water, eiwit en mineralen en vetvrije massa (FFM)? Ga bijvoorbeeld uit van een 25-jarige man met een lengte van 1.70 m en een gewicht van 70 kilogram.
Ongeveer 60% van het lichaam bestaat bij een volwassene uit water.
Ongeveer 15% van het lichaam bestaat bij een volwassene uit eiwitten.
Ongeveer 5% van het lichaam bestaat bij een volwassene uit mineralen.
De vetvrije massa is het lichaamsgewicht - de hoeveelheid vet; dus voor mannen is de vetvrije massa normaal 80-90% en voor vrouwen (70-80%)
- Hoe bereken je de body mass index van een persoon?
- Waarom bereken je de BMI?
- a.Welke waarde heeft de BMI van een gezond persoon?b.Wat betekent het wanneer je BMI zich beneden of boven deze grenzen bevindt?
- Is er verschil tussen de normaalwaarden van Europeanen en Aziaten?
- a.Verschillen de normaalwaarden voor BMI tussen mannen en vrouwen?
b.Zijn de normaalwaarden voor de BMI leeftijdsafhankelijk?
c.Wat verwacht je voor de vetmassa en de spiermassa van een man van 25 jaar en een man van 70 jaar die even lang zijn en die beiden een berekende BMI van 24 hebben?
- Gewicht delen door de lengte in meter in het kwadraat
- Je kan klinisch een indruk krijgen over de mate van overgewicht. De BMI correleert sterk met de vetmassa van een persoon
- a. Normaal is het tussen de 18.5 en 24,9 kg/m2
b. Wanneer BMI lager is dan 18,5 is er ondergewicht. Bij een BMI boven de 25-29.9 is er overgewicht. Bij obesitas is het BMI boven de 30 - Bij aziaten zijn de normaalwaarden lager
- a. Geen verschil tussen mannen en vrouwen
b. De normaalwaarden zijn niet leeftijdafhankelijk
c. De spiermassa neemt met de leeftijd af en de relatieve vetmassa neemt met de leeftijd toe. De oudere man zou fus de grootste vetmassa hebben en de jongere man de grootste spiermassa.
a.Hoe bereken je de tallle-heup ratio? Wat zijn de normaalwaarden voor de taillle-heup ratio?
b.Zijn er wat betreft de taille-heup ratio verschillen in normaalwaarden tussen mannen en vrouwen?
a. De taille-heup ratio bereken je door de omtrek van de taille te delen door de omtrek van de heup
b. Normaalwaarden bij mannen is niet hoger dan 1. bij de vrouwen zijn de normaalwaarden onder 0,8
Hoe meet je een huidplooi? Wat kun je hieruit afleiden? Hoe betrouwbaar is deze methode?
Je meet het met een huidplooimeter. Dor de dikte op 4 plaatsen te meten en deze waarden bij elkaar op te tellen, kun je een indruk krijgen over het percentage totaal lichaamsvet. Deze methode is niet erg betrouwbaar
Wat onderzoek je met de zogenaamde bio-impedantie meting als het gaat over de lichaamssamenstelling? Leg in maximaal vijf regels uit wat het principe is van deze test.
Bij de BIA meting wordt een klein wisselstroompje door het lichaam gestuurd. De weerstand die dit stroompje ondervindt is afhankelijk van de verhouding hoeveelheid water en vet in het lichaam. Water geleidt namelijk stroom beter dan vet. Hoe meer vet in het lichaam en hoe minder water, hoe hoger de gemeten weerstand. Uit de gemeten weerstand kan dan met behulp van een formule waarin de lengte en het gewicht de hoeveelheid vet berekend worden.
Waarom wordt er verschil gemaakt tussen overgewicht en obesitas? Verklaar je antwoord.
Risico op ziekten die samenhangen met overmatige vetstapeling, neemt toe naarmate de BMI hoger is. obesitas is een ernstige vorm van overgewicht. Het risico op ziekten, die smanehangen met overmatige vetstapeling, is dus groter dan bij personen met overgewicht
a.Wat zijn de consequenties van overgewicht/obesitas voor de volksgezondheid? Zoek voor zeven aandoeningen uit wat het gevolg is van overgewicht/obesitas.
b.Verwacht je wat betreft de consequenties van overgewicht/obesitas dat er verschil is tussen een 30-jarige en een 60-jarige man, of is dit effect leeftijdsonafhankelijk? Motiveer je antwoord.
- a.Overgewicht/Obesitas verhoogt sterk de kans op het ontstaan van insuline resistentie, type 2 diabetes, hypertensie, hyperlipidemie, hartinfarct, decompensatio cordis, CVA, spataderen, galstenen, artrose, colonkanker, prostaatkanker, borstkanker, endometriumkanker, vroegtijdig overlijden en slaapapnoe.
b.Het effect van overgewicht/obesitas op ziekten is ook leeftijdsafhankelijk. In de Framingham studie bijvoorbeeld is gevonden dat de kans om te overlijden binnen 26 jaar toeneemt met 1% voor elke 0.45 kg toename in gewicht tussen het 30ste en het 42ste levensjaar.
In dezelfde Framinghamstudie is gevonden dat de kans om te overlijden binnen 26 jaar toeneemt met 2% voor elke 0.45 kg toename in gewicht tussen het 50ste en het 62ste levensjaar.
a.Welk(e) energiesubstra(a)t(en) is/zijn het meest geschikt voor felle, krachtige vormen van sportbeoefening (bijvoorbeeld 100 m sprint, gewichtheffen), en waarom?
b. Welk(e) energiesubstra(a)t(en) is/zijn het meest geschikt voor duursporten en waarom?
a. Creatine-fosfaat en glycogeen. Omdat deze processen het snelst ATP aanleveren en geen O2 verbruiken
b. Glycogeen en vetzuren. Omdat substraat aanvoer voor lange duur is gegarandeerd en de zuurstof toevoer aan de vraag kan voldoen.
Waarom zal bij anaërobe glucose verbranding vermoeidheid optreden lang voordat alle glucose voorraad is verbruikt?
vanwege lactaatproductie treedt er verzuring van de spier op
De snelheid van ATP-aanmaak in de spieren is veel groter voor de anaërobe glycolyse dan voor de volledige, aërobe verbranding, maar de totale spiercapaciteit voor anaërobe ATP vorming is beperkt. Waardoor?
- Omdat de voorraad creatine-fosfaat zeer beperkt is, de anaërobe glycogenolyse stopt vanwege remming van fosfofofructokinase door lage pH. Bij volledige aërobe verbranding is de O2 toevoer beperkend.
Bij felle en krachtige sportbeoefeningen treedt snel verzuring op van de spier. Welke processen zijn hiervoor verantwoordelijk?
Door anaërobe glycolyse (melkzuur productie) en door ATP daling: ATP(4-) + H2O -> ADP(3-) + HPO4(2-) + H+
a.Welke processen zijn verantwoordelijk voor de verhoogde O2-behoefte na beëindiging van de arbeid?
b.Vaak wordt “oxydatie van opgehoopt melkzuur” en “omzetting van melkzuur naar glucose”, genoemd als reden voor deze verhoogde O2-behoefte. Waarom zijn deze redenen minder waarschijnlijk?
a. Herstel van ATP; herstel van intramusculaire zuurstof voorraad
b. Omdat oxidatie van lactaat in principe samengaat met verminderde oxydatie van andere substraten, waardoor er geen extra zuurstof verbruikt wordt en omzetting lactaat naar glucose alleen mogelijk is in de lever na langere tijd vasten.
Welk substraat wordt door de spieren verbruikt naast glycogeen bij een rustige duurloop? Waarom raakt dit substraat maar zelden uitgeput?
Plasma vrije vetzuren. Van vetzuren bestaat een grote voorraad in het lichaam
Getalenteerde sprinters hebben van nature relatief veel type IIb spiervezels, getalenteerde duurlopers relatief veel type I en IIa spiervezels. Is een conversie van type mogelijk bij een gerichte training?
Zo geeft anaërobe training een toename van de massa van type IIb vezels en een afname van de masa type I vezels en geeft aërobe training een toename van de massa van type I en type IIa vezels.
Wat maakt een type IIa vezel een “fast-twitch” vezel, en wat maakt een type IIa vezel een rode vezel?
De donkergekleurde vezels bij plaatje a) zijn type II vezels omdat ze een hoge acto-myosine ATPase (nodig voor krachtontwikkeling) bezitten. De witgekleurde vezels bij a) dus type I vezels. Bij b) staat de donkerkleuring voor hoge mitochondriale NADH oxydatie activiteit, dus voor de rode vezels. Een humane skeletspier is dus kennelijk een gemengde spier, en de getoonde spier heeft relatief weinig type IIa (hoog actomyosine ATPase en hoog mitochondriale NADH oxidatie activiteit).
Welke kwalitatieve verschillen zijn er tussen type I, IIa en IIb spiervezel?
type I -> veel mitochondriën; lage contractiekracht; groot uithoudingsvermogen en energievoorziening is van aeroob naar anaeroob
type IIa -> veel mitochondriën; groot contractiekracht; intermediair uithoudingsvermogen en energievoorziening is van aeroob naar anaeroob
type IIb -> weinig mitochondriën; groot contractiekracht; laag uithoudingsvermogen en energievoorziening is van anaeroob naar aeroob
Bestaat er ook een effect van het drinken van koolhydraatrijke vloeistof tijdens de inspanning op de prestatie? Welke functie heeft hierbij het drinken?
Nauwelijks, want glucose moet eerst worden opgenomen en de glycogeenvoorraad is het belangrijkste als glucosebron. Het drinken is wel belangrijk, omdat anders uitdroging dreigt o.a. vanwege vochtverlies door transpiratie
Intensieve arbeid van met name de type IIb vezels gaat namelijk gepaard met een snelle vorming van lactaat en glycerol-3-fosfaat.Waaruit worden deze producten gevormd, wat is het voordeel en/of nadeel van vorming hiervan, en wat gebeurt met deze opgehoopte producten tijdens de arbeid en na het beëindigen van de arbeid?
- Lactaat -> glycogeen (glucose); ophoping aanvankelijk intra- vervolgens extracellulair en lekt naar circulatie; reoxydatie van NADH (voordeel); verzuring (nadeel); hoopt intra- en extracellulair op, lekt enigszins naar circulatie (lot tijdens arbeid); het lot na arbeid is in de spier en hart verbranding. In de lever is het verbranding of omzetting naar glucose
- Glycerol-3-fosfaat-> glycogeen (glucose); ophoping is intracellulair; reoxydatie van NADH (voordeel); minder ATP rendement glycogenolyse (nadeel); hoopt intracellulair op (lot tijdens arbeid); het lot na arbeid is reoxidatie in dezelfde spiercel
Training is gericht op de ontwikkeling van meer spierkracht en/of verhoging van het uithoudingsvermogen, hetgeen vooral wil zeggen het uitstellen van het moment van verzuring. Wat is het effect van trainingsarbeid op de volgende eigenschappen van de skeletspier: samenstelling vezeltype, aantal mitochondriën per spiervezel, doorbloeding van spier en spiermassa?
- Samenstelling: toename massa type Iib, massa type I en Iia. Nauwelijks voncersie van vezeltype
- Mitochondriën: toename bij training
- Doorbloeding: alleen toename capillaire bij training op uithoudingsvermogen; toename in massa zowel bij kracht- als duurtraining
- Spiermassa neemt toe
Welke invloed heeft aëroob trainen op de melkzuurproductie, noem alle veranderingen in de spieren die optreden bij trainen en hoe kunnen die veranderingen bijdragen aan een betere inspanningstolerantie?
Toename aantal spiercapillairen. Toename van activiteit van glycolytische processen en toename van aantal mitochondriën en van enzymatische activiteit van de mitochondriën, waardoor er meer vet per tijdseenheid kan worden geoxideerd. Afname van koolhydraat metabolisme, waardoor afname lactaat productie. Door dit alles neemt het inspanningsniveau VO2/VO2max waarbij de lactaat productie fors stijgt, toe.
Hoe kan melkzuurproductie in de actieve beenspieren bijvoorbeeld tijdens een lange afstandsloop betekenis hebben voor het metabolisme van andere weefsels?
Productie lactaat door actieve beenspieren kan bij lange afstandsloop een extra energiebron zijn voor andere weefsels. Training verhoogt de capaciteit tot lactaatverbruik.
Tijdens duursport kan er hongerklop optreden (zo genoemd bij wielrenners) of komt de sporter de “man met de hamer” (zo genoemd bij marathonlopers) tegen. Wat is de oorzaak hiervan, en hoe kan je het voorkomen?
Glycogeen voorraad in type I en IIa raakt op, hierdoor is er onvoldoende energiebron in de aërobe spier. Kennelijk is de aanvoer van glucose en vetzuren uit de bloedbaan ontoereikend. Door de dagen voorafgaande aan de wedstrijd je glycogeen voorraad extra te vergroten, en/of tijdens de wedstrijd regelmatig koolhydraat te eten/drinken.
Wat is de oorzaak van de spierkramp die tijdens extreme inspanning, bijvoorbeeld in de verlenging van een voetbalwedstrijd, optreedt?
Onder invloed van het zuur op de innerverende zenuwvezels ontstaat overprikkeling leidend tot contractuur van de desbetreffende spier.
Welke drie factoren hebben een oorzakelijk verband met deze lactaatdrempel, en verklaar dit verband?
De lactaatdrempel wordt bepaald door factoren als hoe snel zich hypoxie ontwikkelt in de gebruikte spieren (samenhang met de cardiac output en capillarisatie van de spier), de snelheid waarmee het gevormde lactaat wordt gereoxydeerd in andere weefsels en relatieve massa van oxydatieve spiervezels.
Om welke reden(en) verschuift de lactaatdrempel naar rechts bij getrainde atleten?
Toename van cardiac output, bloedtoevoer en capillarisatie van de spier. Het gevormde lactaat wordt sneller gereoxydeerd in andere weefsels en er ontstaat relatief meer massa van type I en IIb spiervezels (bij duurtraining).
Waardoor stijgt de zuurstofextractie uit het bloed in spieren bij duurtraining?
Hogere capillaire dichtheid in de getrainde spier geeft grotere contactoppervlak tussen bloed en spier, en een kortere diffusieweg tussen erytrocyt en mitochondrion. Meer mitochondriën en grotere mitochondriale activiteit leidt tot hogere O2 gradiënt tussen erytrocyt en mitochondrion, Meer myoglobine in getrainde spier leidt tot meer O2 bindingscapaciteit in de spier.
wat betekenen de volgende begrippen:
- mitochondriën
- glycogeen
- Oxaalacetaat
- Glutamine
- Proteolyse
- Malaat
- Vetzuren
- Glyceraldehyde-2-fosfaat dehydrogenase
- Glycogenolyse
- Alanine
- Celorganel waarin pyruvaat wordt verbrand via de citroenzuurcyclus en ademhalingsketen
- Polysaccharide die als glucose voorraad functioneert
- Intermediair uit de citroenzuurcyclus die reageert met acetyl-CoA tot citraat
- Aminozuur die slechts op één NH2 groep na verschilt met glutamaat
- Het proces van eiwitafbraak
- Het substraat van de reactie waarbij intermediair oxaalacetaat wordt gevormd in de citroenzuurcyclus
- Belangrijk product van de lipolyse
- Reactie uit de glycolyse waarin NADH wordt gevormd
- De eerste stap van dit proces levert glucose-1-fosfaat
- Een aminozuur met als restgroep één methylgroep
Wat betekenen de volgende begrippen:
- malaatdehydrogenase
- Lipolyse
- ATP
- Postabsorptieve fase
- Early fasting
- Well-fed state
- Ketonlichamen
- Very prolonged fasting
- NADH/NAD+
- Lactaat
- Reactie waarmee malaat in oxaalacetaat kan worden omgezet onder vorming van NADH
- Het proces van triglyceride-afbraak tot glycerol en vetzuren
- Energierijke verbinding die wordt gevormd bij mitochondriën
- De fase van vasten waarin de glycogenolyse overheerst
- De fase van vasten waarin de gluconeogenese goed op gang komt
- In deze voedingsfase is glucose uit de darm de brandstof voor de hersenen
- Verbinding die o.a. in de hersenen fungeert als alternatieve energiebron naast glucose
- Na een week vasten spreekt men van:
- Verhouding stijgt o.a. bij verhoogde vetzuuroxydatie
- Product van de anaërobe glycolyse
d.Bij een man die verdrinkt treedt binnen 3-5 minuten functieverlies van de hersenen op. Vergelijk de overlevingsduur van de hersenen wanneer het plasmaglucose niet via de voorraden wordt bijgevuld met die wanneer de zuurstoftoevoer stopt. Wat is de beperkende factor voor de overlevingsduur van de hersenen ?
Overlevingsduur is veel langer bij gebrek aan glucose dan aan zuurstof; overlevin gkomt overeen met opraken van zuurstof.
c. Via welke reacties verloopt het afbraakproces van glycogeen naar vrij glucose? Welke enzymen zijn er achtereenvolgens bij betrokken?
met Pi tot glucose-1-P onder invloed van fosforylase, glucose-1-P naar glucose-6-P onder invloed van fosfoglucomutase en glucose-6-P naar glucose onder invloed van glucose-6-fosfatase
a.Hoe is het mogelijk dat het glycogeen uit perifere organen (bijvoorbeeld de spier) niet wordt omgezet tot vrij glucose?
b.Waartoe dient de voorraad glycogeen in de spieren?
a. In de spier komt glucose-6-fosfatase niet tot expressie
b. Voor energievoorziening van de spier
c. Welk proces zal geleidelijk op gang moeten komen tijdens langere tijd vasten als de glycogeenvoorraad dreigt uitgeput te raken?
gluconeogenese
a.Via welk type reactie wordt alanine in pyruvaat omgezet, en oxaalacetaat in aspartaat ?
b.Via welke reacties wordt pyruvaat achtereenvolgens in oxaalacetaat en in PEP omgezet?
c.Welke reactie kan alleen plaatsvinden in de mitochondria?
a. transaminering: aminozuur1 + α-ketozuur2 -> α-ketozuur1 + aminozuur2 .
b. Pyruvaat -> oxaalacetaat onder invloed van pyruvaatcarboxylase (kost 1 ATP) en oxaalacetaat naar fosfoenolpruvaat (PEP) onder invloed van PEP carboxykinase (kost 1 GTP)
c. pyruvaat -> OAA o.i.v pyruvaatcarboxylase alleen in mitochondria
a.Via welk type reactie wordt alanine in pyruvaat omgezet, en oxaalacetaat in aspartaat?
b.Via welke reacties wordt pyruvaat achtereenvolgens in oxaalacetaat en in PEP omgezet?
c.Welke reactie kan alleen plaatsvinden in de mitochondria?
a. deelreacties van fructose-1,6-P2 naar PEP en glucose-6-P naar fructose-6-P.Totale omzetting van lactaat naar 1/2 glucose kost netto 3 ATP
b. bij alanine wordt het oxaalacetaat met NADH omgezet tot malaat dat getransporteerd wordt naar de cytosol alwaar het met NAD+ reageert tot oxaalacetaat
c. vetzuuroxydatie