zijn - to be Flashcards
1
Q
Present
to be
A
Ik ben Jij bent Hij is, Zij is, Het is U bent Wij zijn Jullie zijn Zij zijn
2
Q
Past
to be
A
Ik was Jij was Hij was, Zij was, Het was U was Wij waren Jullie waren Zij waren
Present
to be
Ik ben Jij bent Hij is, Zij is, Het is U bent Wij zijn Jullie zijn Zij zijn
Past
to be
Ik was Jij was Hij was, Zij was, Het was U was Wij waren Jullie waren Zij waren