dodelijk blauw - woordenlijst Flashcards
1
Q
mit einer Sache anfangen
A
aan iets beginnen
2
Q
(an der Tür) klingeln
A
aanbellen
3
Q
das Angebot
A
het aanbod
4
Q
angreifen
A
aanvallen
5
Q
der Hinweis
A
de aanwijzing
6
Q
die Keramikfabrik
A
de aardewerkfabriek
7
Q
nett
A
aardig
8
Q
hintenrum
A
achterom
9
Q
der Mülleimer
A
de afvalbak
10
Q
ängstlich
A
angstig
11
Q
der Antiquitätenhandel
A
de antiekhandel
12
Q
die Arbeit
A
de baan
13
Q
der Chef/Vorgesetzte
A
de baas
14
Q
Angst kriegen
A
bang worden
15
Q
meinen
A
bedoelen
16
Q
vergraben
A
begraven
17
Q
der/die Bekannte
A
de bekende
18
Q
wichtig
A
belangrijk
19
Q
anrufen
A
bellen
20
Q
die Bestellung
A
de bestelling
21
Q
beinahe, fast
A
bijna
22
Q
die Kugel
A
de bol
23
Q
der Wald
A
het bos
24
Q
das Gebüsch
A
de bosjes (pl)
25
außerdem
bovendien
26
ds Erbrochene
het braaksel
27
die Gegen, Nähe
de buurt
28
die Kapuze
de capuchon
29
die Computerspielmesse
de computerspelbeurs
30
Das stimmt.
Dat klopt.
31
Das war knapp.
Dat was op het nippertje.
32
vornehm
deftig
33
in diese Richtung
deze kant op
34
in der Nähe
dichtbij
35
das Tierheim
het dierenasiel
36
er/die Tote
de dode
37
tödlich
dodelijk
38
sterben
doodgaan, overlijden
39
der totschlag
de doodslag
40
die Todesursache
de doodsoorzaak
41
belebt, viel los
druk
42
etwas nicht ausstehen können
een hekel hebben aan iets
43
die Einheit (Militär)
de eenheid
44
vorgestern
eergisteren
45
der Besitzer
de eigenaar
46
die Dickköpfigkeit, Sturheit
de eigenzinnigheid
47
etwas stimmt damit nicht
er is iets mis mee
48
es stimmt etwas nicht
er klopt iets niet
49
schlimm
erg
50
erben
erven
51
kurz
even
52
das Fahrrad
de fiets
53
der Fahrradverkehr
het fietsverkeer
54
toll, schön
fijn
55
KTU (die kriminaltechnische Untersuchung)
FO (de forensische opsporing)
56
der Gerichtsmediziner
de forensisch patholoog
57
die Pommes frites
de friet, de patat
58
das Gebäude
het gebouw
59
Kein Zutritt.
Geen toegang.
60
geheimnisvoll
geheimzinnig
61
der/die Verrückte (ug.)
de gek
62
verrückt sein nach
gek zijn op
63
beringt
geringd
64
der Fall
het geval
65
das Gift
het gif
66
die Göttin
de godin
67
es eilig haben
haast hebben
68
das Weltall
het heelal
69
leider
helaas
70
nicht im Geringsten, kein bisschen
helemaal niet
71
total, ganz
helemaal
72
die Gehirnerschütterung
de hersenschudding
73
die Vergangenheit ruhen lassen
het verleden laten rusten
74
ebenso
hetzelfde
75
Wieso?
Hoezo?
76
Treffpunkt für Homosexuelle
de HOP (homo-ontmoetings-plaats)
77
die Hauptwache
de hoofdbureau
78
mögen
houden van
79
die Hautfarbe
de huidskleur
80
die Fürsorge, Sozialhilfe
de hulpverlening
81
schlechtgelaunt, launisch
humeurig
82
jemanden einweisen
iemand opnemen
83
jemanden auf die Spur kommen
iemand op het spoor komen
84
das Eis
het ijsje
85
im Zusammenhang mit
in combinatie met
86
der Einbruch
de inbraak
87
einbrechen
inbreken
88
einchecken
inchecken
89
einpacken
inpakken
90
offensichtlich, anscheinend
kennelijk
91
kurz schauen, hineinschauen
een kijkje nemen
92
der/die Kunde/in
de klant
93
der Schlag
de klap
94
Kopf hoch!
Kop op!
95
der Käufer
de koper
96
kupfern
koperen
97
die Tasse
het kopje
98
die Kreuzung
het kruispunt
99
die Viertelstunde
het kwartier
100
loswerden wollen
kwijt willen
101
verlieren
kwijtraken
102
lästig, anstrengend
lastig
103
die Armee
het leger
104
ausliefern
leveren
105
der Vortrag
de lezing
106
lieb, freundlich
lief
107
die Liebe
de liefde
108
scheinen
lijken
109
merkwürdig
merkwaardig
110
der Metallabfall
het metaalafval
111
die Sondengänger
de metaaldetectoristen
112
sofort, gleich
meteen
113
die Umwelt
het milieu
114
verpassen
missen
115
schwierig
moeilijk
116
dürfen
mogen
117
der Mörder
de moordenaar
118
morgen Nachmittag
morgenmiddag
119
die Münze
de munt
120
der Naturschützer
de natuurbeschermer
121
eng
nauw
122
der Neffe
de neef
123
gerade
net
124
der Nichtsnutz
de nietsnut
125
brauchen
nodig hebben
126
nennen
noemen
127
zwangsläufig, notwendigerweise, unbedingt
noodzakeliijk
128
nützlich
nuttig
129
umarmen
omhelsen
130
einen Umweg machen
omrijden
131
befragen
ondervragen
132
Ermittlung leiten
onderzoek leiden
133
der Unfall, das Unglück
het ongeluk
134
ungefährlich
ongevaarlijk
135
der Einfaltspinsel (ug.)
de onnozele
136
enthüllen, aufdecken
onthullen
137
entlassen
ontslaan
138
entführen
ontvoeren
139
furchtbar, enorm
ontzettend
140
irgendwann (einmal)
ooit
141
der Krieg
de oorlog
142
auf diese Weise, so
op die manier
143
jemandem ähnlich sein
op iemand lijken
144
plötzlich
opeens
145
sich frischmachen
opfrissen
146
ausgegraben
opgegraven
147
(Fall) lösen
oplossen
148
abnehmen (Telefon)
opnemen (telefoon)
149
erneut
opnieuw
150
sich beeilen, weiterkommen
opschieten
151
erziehen, großziehen
opvoeden
152
besuchen, aufsuchen
opzoeken
153
altmodisch
ouderwets
154
sich übergeben
overgeven
155
andere Strassenseite
de overkant
156
überqueren
oversteken
157
verstört, aus der Fassung
overstuur
158
Päckchen zustellen
pakjes bezorgen
159
Entschuldigung!
Pardon!
160
das Muster
het patroon
161
der tatort
de plaats delict
162
begehen
plegen
163
der Platz
de plek
164
die Polizeiwache
het politiebureau
165
beliebt
populair
166
wunderschön
prachtig
167
genau
precis
168
das Datenschutzgesetz
de privacywetgeving
169
der Privatbesitz
het privébezit
170
pubertierender Teenager
de puber
171
das Rätsel
het raadsel
172
komisch
raar
173
der/die Kriminalkommissar/in
de rechercheur
174
Rechtsradikale
rechts-radicalen (pl.)
175
der Raubvogel
de roofvogel
176
steinreich
schatrijk
177
der Schatzsucher
de schatzoeker
178
(be)schimpfen
schelden
179
der Kunstmaler
de schilder
180
das Gemälde
het schilderij
181
die Scheune
de schuur
182
der Schal
de sjaal
183
Schlaf schön aus!
Slaap lekker uit!
184
das (Mord)opfer
het schlachtoffer
185
das schlechte Gewissen
het slecht geweten
186
klug
slim
187
der Spielverderber, die Spaßbremse
de spelbreker
188
der Stammkunde
de stamklant
189
nachher
straks
190
die Aufgabe
de taak
191
herausfinden
te weten komen
192
das Heim
het tehuis
193
das Zeichen, die Marke
het teken
194
zumindest
tenminste
195
während
terwijl
196
zu Hause
thuis
197
der Teenager
de tiener
198
die Zukunft
de toekomst
199
der Zuschauer
de toeschouwer
200
die Erlaubnis
de toestemming
201
der Zufall
het toeval
202
zufällig
toevallig
203
etwas beaufsichtigen
toezicht houden op iets
204
das Theaterstück
het toneelstuk
205
der Zugvogel
de trekvogel
206
trödeln
treuzelen
207
das Zeug, Gerümpel
de troep
208
heiraten
trouwen
209
der Gärtner
de tuinman
210
zwischen
tussen
211
natürlich, selbstverständlich
tuurlijk (ug.)
212
der Zweite Weltkrieg
de Tweede Wereldoorlog
213
die Zwillingsschwester
de tweelingzus
214
ausfragen, aushören
uithoren
215
erklären
uitleggen
216
hervorragend
uitstekend
217
die Ferien, der Urlaub
de vakantie
218
heute Mittag
vanmiddag
219
das Festland
het vasteland
220
die Fähre
de veerboot
221
das Auktionshaus
het veilinghuis
222
verdächtig werden
verdacht worden
223
der/die Verdächtige
de verdachte
224
das Stockwerk
de verdieping
225
ertragen, aushalten
verdragen
226
verschwinden
verdwijnen
227
die Farbe (zum Malen/Streichen)
de verf
228
vergleichen
vergelijken
229
die Geburtstagskarte
de verjaardagskaart
230
der/die Verlobte
de verloofde
231
vermutlich
vermoedelijk
232
mühsam, anstrengend
vermoeiend
233
ermorden
vermoorden
234
zerstören
vernielen
235
das Fernglas
der verrekijker
236
abhängig, süchtig
verslaafd
237
verschaffen, geben
verstrekken
238
verschicken
versturen
239
übersetzen
vertalen
240
vertrauen
vertrouwen
241
die Fälschung
de vervalsing
242
daraufhin, folglich
vervolgens
243
verwöhnen
verwennen
244
der Sammler
de verzamelaar
245
fliehen
vluchten
246
die Nahrung, Lebensmittel
het voedsel
247
die Vogelstation
het vogelringstation
248
meiner Meinung nach
volgens mij
249
der Erwachsene
de volwassene
250
zur Abwechslung
voor de afwisseling
251
Soviel ich weiß...
Voor zover ik weet...
252
ehemalig
voormalig
253
Hier: in Ordnung!
vooruit dan maar
254
Los!
Vooruit!
255
wert
waard
256
Friesische Insel
waddeneiland
257
Was ist los?
Wat is er aan de hand?
258
die Arbeit
het werk
259
arbeiten
werken
260
der Arbeitnehmer
de werknemer
261
der Streifenpolizist
de wijkagent
262
wütend
woedend
263
(er)würgen
wurgen
264
das Meer
de zee
265
selten
zeldzaam
266
das 7. Jahrhundert
de zeventiende eeuw
267
sich freuen auf
zich verheugen op
268
der Krankenwagen
de ziekenwagen
269
silbern
zilver
270
die (Blau)säure
het (blauw)zuur
271
der Sauerstoffmangel
het zuurstofgebrek
272
schweigen
zwijgen
