Ziekten van het zenuwstelsel en de zintuigen Flashcards

1
Q

Zenuwverschijnselen

A

Verschijnselen die optreden bij ziekten van het zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Reflex

A

Onwillekeurige spierbeweging door prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Reactie

A

Willekeurige spierbeweging door prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Toeval

A

Aanvalsgewijs optreden van abnormaal gedrag gepaard met krampen en vermindering van bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Flauwte / syncope

A

Kort verlies van bewustzijn zonder krampen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sopor

A

Depressie waarbij dier met lichte prikkels wekbaar is, maar in afwezigheid prikkels snel terugvalt in soporeuze toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stupor

A

Het dier is alleen met sterke prikkels wekbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Coma

A

Dier is niet wekbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hydrocephalus

A

Waterhoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Encefalitis

A

Hersenontsteking (corticosteroïden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Meningitis

A

Hersenvliesontsteking (corticosteroïden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Meningo-encefalitis

A

Hersen- + hersenvliesontsteking (corticosteroïden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rabiës

A

Hondsdolheid (euthenasie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Feline infectieuze peritonitis (FIP)

A

Infectie beginnend met corona (niet te behandelen, corticosteroïden als onstekingsremmer, uiteindelijk overlijden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pathonogmonisch

A

Specifiek verschijnsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cerebrale hypoxie

A

Hypoxie - tekort aan zuurstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Meningeomen

A

Hersentumor uitgaande hersenvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gliomen

A

Hersentumor uitgaande gliacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Organische fosfaten en carbamaten / Strychnine

A

Vergiftigende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Herseninfarct

A

Het afsluiten van een bloedvat in de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ischemie

A

Een aantal zenuwcellen heeft geen bloedtoevoer meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Partiële toevallen

A

Epileptische vorm waarbij dier eerst bij bewustzijn is. Daarna treden krampen eerst in 1 deel op, verspreid zich later.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Atypische toevallen

A

Epileptische vorm waarbij alleen klein deel van de hersenen epileptisch is. Dier lijkt alleen wat afwezig (absence)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gegeneraliseerde toevallen

A

Meest voorkomende epileptische vorm waarbij gehele lichaam verkrampt en shockt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Aura (fase 1 gegeneraliseerde toeval)

A

Periode van abnormaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Ictus (fase 2 gegeneraliseerde toeval)

A

De werkelijke aanval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Postictale fase (fase 3 gegeneraliseerde toeval)

A

Herstelfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Atactisch

A

Dronkenmanschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ataxie

A

Onregelmatige en onhandige beweging te wijten aan stoornis fijne coördinatie en spierbewegingen

30
Q

Cerebellaire ataxie

A

Ataxie kleine hersenen -> fijne motoriek

31
Q

Spinale ataxie

A

Ataxie zenuwbanen

32
Q

Vestibulaire ataxie

A

Ataxie evenwichtsorgaan

33
Q

Cerebellaire hypoplasie

A

Onderontwikkeld cerebellum

34
Q

Paralyse

A

Verlamming

35
Q

Parese

A

Verzwakking (van spierkracht)

36
Q

Hernia nuclei pulposi (HNP)

A

Breuk annulus fibrosus (bindweefselring) waarbij de nucleus pulposus uitstulpt

37
Q

Spondylose spondulosis deformans

A

Botwoekeringen aan craniale en caudale uiteinden wervellichamen

38
Q

Hematomyelie

A

Bloeding in het ruggenmerg

39
Q

Embolische myelopathie

A

Peracute aandoening van het ruggenmerg ten gevolge van embolie

40
Q

Embolie

A

De afsluiting van arteriën/venen van het ruggenmerg

41
Q

Wobbler-syndroom

A

Cervicale vertebrale instabiliteit (instabiliteit van de halswervels)

42
Q

Stenose

A

Vernauwingen

43
Q

Discospondylitis

A

Ontstekingen van o.a. tussenwervelruimte

44
Q

Ischemische neuromyopathie

A

Verminderde weefsel doorbloeding en aandoening van zenuw en daarbij horende spier

45
Q

Avulsie

A

Verscheuring

46
Q

Blefarospasme

A

Dichtknijpen van het oog

47
Q

Corneaoedeem

A

Ondoorzichtig worden van het oog (zoals lens en hoornvlies)

48
Q

Mydriasis

A

Grote pupil

49
Q

Miosis

A

Kleine pupil

50
Q

Exoftalmus

A

Uitpuilen oog

51
Q

Enoftalmus

A

Te diep liggen van het oog

52
Q

Enucleatio bulbi

A

Het verwijderen van de oogbol

53
Q

Luxatio bulbi

A

Oogbolluxatie

54
Q

Distichiasis

A

Het groeien van haren op de rand van het ooglid

55
Q

Trichiasis

A

Het de verkeerde kant op groeien van de haren

56
Q

Entropion

A

Het naar binnen krullen van de oogleden

57
Q

Ectropion

A

Het naar buiten krullen van de oogleden

58
Q

Keratoconjunctivitis sicca (KCS)

A

Aandoening corna en conjunctiva maar oorzaak ligt in traanapparaat

59
Q

Conjunctivitis

A

Ontsteking bindvliezen

60
Q

Keratitis

A

Hoornvliesontsteking

61
Q

Corneasequester

A

Zwartbruine glanzende plaque van necrotisch pigment in het oppervlak van de cornea van de kat

62
Q

Glaucoom (groene staar)

A

Een te hoge druk op de oogbol

63
Q

Uveïtis

A

Ontsteking van (deel) van de uvea

64
Q

Cataract / grauw staar

A

Een niet-fysiologische witting of troebeling van de lens

65
Q

Ablatio retinea (AR)

A

Loslating van de pigmentlaag van de retina

66
Q

Otitis externa

A

Ontsteking uitwendige gehoorgang

67
Q

Otitis media

A

Ontsteking middenoor

68
Q

Poliepen

A

Goedaardige woekeringen

69
Q

Otitis interna

A

Binnenoorontsteking

70
Q

Recidiveren

A

Terugkomen