Ziekten van het spijsverteringsstelsel Flashcards

1
Q

Feces

A

Ontlasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tenesmus

A

Persen op de ontlasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nausea

A

Misselijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Fecaal braken

A

Het opgeven van inhoud van het eerste deel van de dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Projectiel braken

A

Het opgeven van maaginhoud waarbij het braaksel met kracht zeer ver weg uitgespuugd kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Regurgiteren

A

Het opgeven van maaginhoud zonder dat daar actieve spierbewegingen bij betrokken zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Peristaltiek

A

De knijpende beweging van het maag-darmstelsel die het voedsel door het stelsel heen transporteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Prokinetica

A

Middelen die de peristaltiek op gang moet brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Endoscopie

A

Kabel met licht en camera om via de mond en slokdarm de dunne darm te bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Colonoscopie

A

Het bekijken van het rectum, colon (en bij grote honden het ileum) bekijken met een endoscoop via de anus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Laparotomie

A

Ingreep waarbij buik geopend wordt om organen te kunnen onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Laparoscopie

A

Met een stijve buis via enkele gaten door de buikwand heen in de buikholte kijken (eventueel met instrumenten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Symfysisfractuur

A

Meestal na trauma verkregen fractuur van het midden (symfysis) van de onderkaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stomatitis

A

Ontsteking mondholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Glossitis

A

Ontsteking tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gingivitis

A

Ontsteking tandvlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cheilitis

A

Ontsteking lippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Papillomen

A

Goedaardige wratachtige tumoren verspreid over het slijmvlies van de mondholte. Verdwijnen spontaan in 6 tot 12 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Epuliden

A

Goedaardige woekeringen an het tandvlees tgv chronische irritatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Vasculaire ringen

A

Als de rechter-aortaboog niet verdwijnt en een ring vormt met de a.pulmonalis en een bindweefselbandje om de oesophagus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Oesophagitis

A

Ontsteking slokdarm. Zeer zeldzaam als primaire aandoening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Oesophagusstrictuur

A

Plaatselijke vernauwing van de slokdarm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Megaoesophagus

A

Sterk verwijde slokdarm die ontstaat doordat de spieren in de wand niet goed functioneren en verslappen.

24
Q

Acute gastritis

A

Acute maagontsteking. Belangrijkste symptoom is continu braken. Diagnose door klinisch beeld. Therapie is vaker kleine beetjes licht verteerbaar voedsel geven.

25
Q

Chronische gastritis

A

Chronische maagontsteking. Belangrijkste symptoom is chronisch braken. Belangrijk is regelmatig eten van kleine maaltijden. Om braken tegen te gaan worden anti-emetica en maagbeschermers gegeven.

26
Q

Pica

A

Het BEWUST eten van abnormale zaken (zoals sokken of tennisballen)

27
Q

Maagulcera

A

Wordt meestal gezien als complicatie van een maagcarcinoom of te lang slikken van bepaalde medicatie. Aanwijzingen zijn bloedstolsels in braaksel en melena.

28
Q

Melena

A

Zwarte verkleuring van feces doordat bloed uit de maag in de darmen verteerd wordt.

29
Q

Pylorusstenose

A

Vernauwing van de pylorus waardoor voedsel niet van maag naar dunne darm kan stromen. Pathognomonisch beeld is projectiel braken. Vaak vermageren de dieren.

30
Q

Maagdilatatie / maagtorsie (MDV)

A

Maag draait om zijn lengteas wat leidt tot verminderde doorbloeding van de maag en geeft spanning op ophangbanden. Hond wordt misselijk en slikt lucht in. De maag zwelt op.

31
Q

Ileus

A

Totale passagebelemmering van de darminhoud. Hierdoor ontstaat vochtophoping, dieren worden misselijk en slikken lucht in. Door deze combi zet de darm nog meer uit en gaat stilliggen. Inhoud gaat rotten en zorgt voor nare complicaties.

32
Q

Borborygmi

A

Darmgeluiden

33
Q

5 Oorzaken chronische dunnedarmdiarree

A

Parasieten, enteritis, exocriene pancreasinsufficiëntie, bacteriële overgroei, enteropathieën

34
Q

4 Oorzaken chronische dikkedarmdiarree

A

Parasieten (zweepworm/ trichuris vulpis), colitis, tumoren, motiliteitsstoornissen

35
Q

Megacolon

A

Chronische obstipatie met ophoping van feces in het colon zal ertoe leiden dat de wand van het colon uitgerekt wordt. De spieren worden overrekt en werken niet meer. Er ontstaat een te slap en wijd colon.

36
Q

Atresia ani / atresia recti

A

Het ontbreken van de anus / deel dikke darm

37
Q

Pancreatitis

A

Ontsteking alvleesklier. Meestal idiopathisch.

38
Q

Pancreatitis bij de hond

A

Anorexie, braken, diarree, buikpijn, soms uitdoring. Diagnose door cPLI of pancreasbiopt. Therapie is vloeistoftherapie (doorbloeding), pijnstilling en pancreasenzymen toevoegen aan voeding.

39
Q

Pancreatitis bij de kat

A

Anorexie, zwakte, braken en vermageren. Bij acute vorm dehydratie, ondertemperatuur en soms koorts. Diagnose door echo of fPLI. Therapie vloeistoftherapie (doorbloeding), pijnstilling en pancreasenzymen. OOK corticosteroïden. Soms ook antibio & B12 omdat het vaak samen gaat met andere ontstekingen (galweg en dunne darm)

40
Q

Exocriene pancreasinsufficiëntie (EPI)

A

Het falen van de productie van de secretieproducten van de exocriene pancreas doordat cellen van de exo pancreas atrofiëren. Begint tussen 1 en 5 jaar en is progressief. Mager en doffe vacht. Diagnose verteringsonderzoek ontlasting en bloedonderzoek (TLI). Therapie licht verteerbaar vetarm voedsel met pancreasenzymen.

41
Q

Pancreastumoren

A

Meestal adenocarcinomen. Chronisch braken, vermageren en anorexie.

42
Q

Icterus

A

Geelzucht. Geelverkleuring slijmvliezen. Door verhoogde afbraak erytrocyten OF afwijkingen lever zelf OF afwijkingen galwegen.

43
Q

Hepatitis bij de hond

A

Leverontsteking. Vooral sloomheid, anorexie, braken, diarree, vaak pu/pd en vermageren. Meestal geen icterus maar kan wel. Bij bloedonderzoek zijn enzymen (AF) en galzuren verhoogd. Voor diagnose echo en leverbiopt nodig.

44
Q

Acute hepatitis

A

Door infecties, toxische stoffen en hypoxie. Diagnose door bloedonderzoek en biopt. Geen specifieke behandelen, alleen ondersteuning zoals intraveneus infuus.

45
Q

Reactieve hepatitis

A

Secundaire reactie van lever op toxinen. Wordt vooral geassocieerd met maag-darmziekten. Bij bloedonderzoek zijn waarden niet erg verhoogd. Behandeling voor primaire oorzaak.

46
Q

Fulminante hepatitis

A

Wanneer er acuut massale levernecrose optreed. Er treden bloedstollingsstoornissen op en totale uitval leverfunctie. Duidelijke icterus, hersenverschijnselen en vaak sterft het dier snel.

47
Q

Chronische hepatitis

A

Levercelverval met lymfocyten en plasmacellen. Oorzaak meestal onbekend. Kan lang aanwezig zijn voor verschijnselen komen.

48
Q

Levercirrose

A

Wanneer chornische hepatitis te lang doorgaat, dan ontstaan er fibreuze verbinden die groepjes levercellen afsplitsen en worden er noduli gevormd.

49
Q

Collaterale vaten (hepatitis)

A

Wanneer bloedvaten ontwikkelen tussen poortader en vena cava, omleiding van het bloed.

50
Q

Hepato-encefalopathie (HE)

A

Wanneer bloed steeds meer om de lever heen stroomt, stijgt het ammoniak in het bloed waardoor het dier neurologische verschijnselen kan krijgen (epilepsie, verminderd bewustzijn etc.)

51
Q

Lipidose (leververvetting) bij de kat

A

Wanneer de kat niet eet, breekt hij zijn vetvoorraad aan als energiebehoefte. De producten die hierbij ontstaan hopen zich op in de lever. Ontwikkelt sneller bij dikke katten.

52
Q

Amyloïdose bij de kat

A

Stapeling amyloïd (afwijkend eiwit) in de levercellen. Vergrote lever die erg bros is en makkelijk scheurt.

53
Q

Portosystemische shunt (PSS)

A

Aangeboren afwijking waarbij bloedvat aanwezig is tussen poortader en vena cava. Hierdoor stroomt bloed niet door lever, maar eromheen.

54
Q

Cholangitis bij de kat

A

Galwegontsteking

55
Q

Acute (neutrofiele) cholangitis

A

Ontsteking galwegen gepaard gaande met infiltratie van galwegen met neutrofiele granulocyten. Meestal is een bacteriële infectie die opkruipt vanuit de darm. Zieke kat, anorexie, incterus, koorts en braken. Diagnose door bloedonderzoek, verdikte galblaas op echo. Behandeling met antibiotica.

56
Q

Chronische (lymofcytaire) cholangitis

A

Ontstekig galwegen gepaard gaande met infiltratie van galwegen met lymfocyten. Tast in de loop van jaren alle galwegen aan. Klachten ontstaan erg laat. Diagnose door bloedonderzoek. Verhoogde galzuren. Echo met biopt geeft meeste aanwijzingen.

57
Q

Triaditis

A

Combi cholangitis + pancreatitis + enteritis.