#WS4 - H9 Flashcards

1
Q

sociale psychologie

A

het vakgebied waarin wordt onderzocht op welke wijze individuen elkaar beïnvloeden

sociale psychologen zijn benieuwd naar de onderlinge relaties tussen de persoon en de situatie; naar de wijze waarop de individuele persoonlijkheid en het karakter van invloed zijn op het gedrag in de sociale omgeving, en ook naar de manier waarop persoonlijkheid en karakter op hun beurt worden beïnvloed door factoren in de sociale situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

situationisme

A

dit gaat ervan uit dat de externe omgeving, of de gedragsmatige context, onze gedachten, gevoelens en gedragingen op een subtiele, maar krachtige manier kan beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dispositionalisme

A

de neiging gedrag aan interne individuele factoren toe te schrijven zoals genen, persoonlijkheidstrekken en karaktereigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale rol

A

een sociale rol is een sociaal gedefinieerd gedragspatroon dat mensen in een bepaalde omstandigheid of groep dienen te vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale normen

A

ongeschreven regels voor de manier waarop alle leden zich zouden moeten gedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

schema

A

een schema is een groep verwante concepten die een algemeen conceptueel raamwerk bieden voor het begrijpen van onderwerpen, gebeurtenissen, voorwerpen, personen of situaties in het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

script

A

een script is iemands kennis over de volgorde van gebeurtenissen en handelingen die van een bepaalde sociale rol in een bepaalde situatie wordt verwacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kameleoneffect

A

de neiging om andere mensen te imiteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

asch effect

A

de sterke invloed van een groep op het oordeel van een individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

conformisme

A

de neiging van mensen om het gedrag en de meningen van andere groepsleden over te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom conformeren mensen zich

A
  • normatieve invloeden: ze willen geaccepteerd, goedgekeurd en aardig gevonden worden en niet worden afgewezen door de anderen
  • informationele invloeden: correct willen zijn en willen begrijpen wat de juiste manier van handelen is in bepaalde situaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

groepsdenken

A

bij groepsdenken conformeren leden van de groep hun mening aan wat volgens ieder van hen de consensus van de groep is.

  • dominante leider
  • sterke cohesie in de groep
  • gebrek aan normen waarin een zorgvuldige procedure is vastgelegd om bewijsmateriaal te verzamelen en te beoordelen
  • homogeniteit van de sociale achtergrond en van de ideologie van de leden
  • sterke druk als gevolg van externe dreiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fundamentele attributiefout

A

de dubbele neiging om de kracht van de mens te overschatten en de kracht van de situatie te onderschatten

[de verklaring in de persoonlijkheid van een individu zoeken en niet in de externe gedragsmatige context]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

helden

A

mensen die in staat zijn verzet te bieden tegen situationele krachten waarvoor hun groepsgenoten zwichten en die trouw blijven aan hun persoonlijke waarden [klokkenluiden]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

omstander effect [bystander effect]

A

de kans op interventie neemt af naarmate de groep groter is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

diffusie van verantwoordelijkheid

A

mensen die het gevoel hebben dat ze deel uitmaken van een grote groep potentiële hulpverleners

17
Q

beloningstheorie van aantrekkingskracht

[reward theory of attraction]

A

stelt dat aantrekkingskracht een vorm van sociaal leren is

[nabijheid, gelijkenis, openheid en fysieke aantrekkelijkheid]

18
Q

matching hypothese

A

de meeste mensen hebben echter vrienden en een partner die in grote lijnen even aantrekkelijk zijn als zijzelf

19
Q

theorie over de verwachte waarde [expectancy-value theory]

A

de beslissing om wel of geen energie in een nieuwe vriendschap te steken, wordt bepaald door de waarde die we aan een ander toekennen afgezet tegen de verwachting dat de vriendschap inderdaad van de grond zal komen

20
Q

cognitieve dissonantie

A

als mensen zich vrijwillig overgeven aan gedrag dat hen ongemak oplevert of dat anderszins botst met hun opvattingen en hun normen, ze in een bijzonder gemotiveerde psychische toestand belanden

[als iemand een tegenstrijdigheid [dissonantie] ervaart tussen zijn cognities en zijn gedrag, reduceert hij het conflict meestal door zijn denken, attitudes en waarden aan te passen aan zijn gedrag]

21
Q

de driedimensionale theorie over liefde van robert Sternberg;

A

passie, intimiteit, toewijding

22
Q

fundamentele attributiefout [fundamental attribution error FAE]

A

de neiging om bij het interpreteren van gedrag van anderen enerzijds een overmatige nadruk te leggen op persoonlijke karaktertrekken, terwijl anderzijds de situationele invloeden worden geminimaliseerd
[vertekening/bias]

23
Q

self serving bias

A

vertekening uit eigenbelang

24
Q

vooroordeel

A

negatieve houdingen, overtuigingen en gevoelens tegenover een individu vanwege zijn of haar lidmaatschap van een bepaalde groep of categorie
[attitude]

25
Q

discriminatie

A

negatieve actie tov een individu vanwege zijn of haar lidmaatschap van een bepaalde groep
[gedragspatroon]

26
Q

dehumanisering

A

het psychologische proces waarbij de perceptie en cognities van anderen op zodanige wijze worden vertekend dat deze van hun menselijkheid worden beroofd en als volkomen anders en waardeloos worden afgeschilderd

27
Q

stereotypedreiging

A

negatieve beïnvloeding van de prestaties die ontstaat wanneer iemand zich ervan bewust wordt dat van leden van zijn of haar groep wordt verwacht dat ze op een bepaald gebied slecht presteren