Worden H8 Flashcards

1
Q

Aanbelanden

A

Ergens gearriveerd (niet met voertuig of vliegtuig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hulpbehoevend

A

iemand die niet meer voor zichzelf kan zorgen, afhankelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Afzonderlijk

A

Per elke omderdeel, elk op zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vlekkeloos

A

Zonder fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschuiven

A

Iets bewegen van de oorspronkelijk plek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het Onvermogen

A

Onbekwaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fiks

A

Groot, hoog, heftige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uitwisselend

A

Iets krijgen en iets teruggeven, wederzijds geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nabootsen

A

Imiteren, reproduceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verwonden

A

Een wond (en) veroorzaken bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De verwonding

A

Som van alle wonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De wond

A

Herida. Ergens gestoten, bloed. Kan een pleister erop zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarborgen

A

als garantie geven, assureren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het verdrag

A

officiële overeenkomst tussen landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Aankloppen bij

A

Naar iemand toe gaan, hulp kunnen vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afkijken bij

A

1) bij een ander kijken en overschrijven

17
Q

Pleiten voor

A

(iemand) met woorden verdedigen of (iets) proberen te bereiken

18
Q

Piekeren over

A

het herhaaldelijk langdurig denken over je gedachten en gevoelens

19
Q

Robuust

A

Sterk, stevig

20
Q

Een palet aan

A

Una escala de….

21
Q

Het palet

A

Schildersplankje

22
Q

De opmars

A

het snel groter, belangrijker worden of vooruit komen
Advance, marched

23
Q

In opmars zijn

A

In opkomst zijn (are on the raise)

24
Q

Volwaardig

A

waaraan niets ontbreekt, completo

25
Q

Aansturen

A

richten, streven naar

26
Q

Verweven zijn met

A

Intertwined with

27
Q

Drang tot

A

sterk verlangen om iets te doen

28
Q

Doorbereken

A

een kostenfactor in een prijs opnemen

29
Q

Fungieren als

A

Fungir cm

30
Q

Omslaan

A

plotseling veranderen

31
Q

Doorhebben

A

doorgronden, begrijpen

32
Q

Meekrijgen

A

ontvangen om mee te nemen; toegewezen krijgen als hulp, leren