Woordpakket 1 Flashcards

1
Q

voorafgaand aan de ervaring / onafhankelijk van de ervaring, zonder kennis, van tevoren

A

a priori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

achteraf beschouwd, achteraf gedacht

A

a posteriori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gebruiken, zich tot een gewoonte maken

A

Aanwenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verachterlijk, verwerpelijk

A

abject

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

obsoleet, niet langer v toepassing, niet langer als nuttig erkend (dus fout)

A

achterhaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aan een ander klimaat / een nieuwe omgeving wennen

A

acclimatiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

opstapelen, verzamelen

A

accumuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nauwkeurig

A

accuraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

geschikt voor het beoogde doel

A

adequaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

toevoeging, aanvulling

A

additief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bijgevoegd, toegevoegd, bij wijze van aanvulling

A

additioneel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voor deze zaak, dit geval, dit doel in het bijzonder, meteen en ter plekke, zonder te streven naar een duidelijke lijn, naar een breder verband

A

ad hoc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geestelijke verwantschap

A

affiniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

plotselinge ervaringen v een oplossing

A

aha-erlebnis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bondgenootschap, verbond

A

alliantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

graag willen hebben en er moeite voor doen

A

ambiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

door kamerleden voorgestelde wijziging van een wetsvoorstel

A

amendement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vriendschappelijk en informeel (vooral over hoe je iemand behandelt)

A

amicaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

als iets of iemand te maken heeft met anarchie (=geen gezag erkennen)

A

anarchistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

niet tot de koolstofverbindingen behoren

A

anorganisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

vooruitlopen (op)

A

anticiperen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ongevoelig voor emoties, lusteloos, onverschillig

A

apathisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

willekeurig, eigenmachtig

A

arbitrair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

kunstmatig

A

artificieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

voortekenen, vooruitzichten, toezicht (onder auspiciën van)

A

auspiciën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

iemand die zichzelf een bepaalde wetenschap / kunde heeft geleerd zonder leermeester.

A

autodidact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

afkeer

A

aversie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

iets (slecht) nieuws als iets onbeduidends voorstellen, iets onbelangrijk voorstellen

A

bagatelliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

op het oog hebben, bedoelen

A

beogen

30
Q

tweezijdig, tussen twee staten /partijen

A

bilateraal

31
Q

betrouwbaar, eerlijk, te goeder trouw

A

bonafide

32
Q

overmaat aan regelende instanties en regelingen, organisatiestructuur die ervoor zorgt dat overheidsbesluiten op een doelmatige manier worden uitgevoerd

A

bureaucratie

33
Q

durf, dapperheid, zelfverzekerde vaardigheid

A

bravoure

34
Q

oorzakelijk

A

causaal

35
Q

-rust die een versregel in tweeën verdeelt
-snijdig, grens

A

cesuur

36
Q

burgerlijk

A

civiel

37
Q

afzonderlijke bepaling v/e overeenkomst

A

clausule

38
Q

verbond v twee / meer partijen, volken

A

coalitie

39
Q

betrekking hebbend op het (leren) kennen

A

cognitief

40
Q

het vertonen van of meer ordelijke samenhang

A

coherentie

41
Q

samenspraak, onderhoud, discussiecollege

A

colloquium

42
Q

aanvullend

A

complementair

43
Q

goed met elkaar te verenigen

A

compatibel

44
Q

bevoegd, bekwaam

A

competent

45
Q

bijeenbrengen, omzetten

A

compileren

46
Q

(slechts) gebaseerd op een idee, een concept

A

conceptueel

47
Q

vergunning, tegemoetkoming aan de tegenpartij

A

concessie

48
Q

noodzakelijke voorwaarde

A

conditio sine qua non

49
Q

overeenstemmend met

A

conform

50
Q

overeenstemming v mening = eensgezindheid

A

consensus

51
Q

uit het voorafgaande logische voortvloeiend, handelend overeenkomstig denkwijze, toezegging of genomen beslissing

A

consequent

52
Q

samenhangend, hecht

A

consistent

53
Q

hecht en duurzaam maken

A

consolideren
consolidatie (de)

54
Q

vaststellen

A

constateren
constatatie (de)

55
Q

opschudding, commotie, ontsteltenis, situatie waarin men zich geen raad weet (nooit ‘een’) consternatie.

A

consternatie (de)

56
Q

naar een punt gaan, beperken v mogelijkheden

A

convergeren

57
Q

onderwerp zijnde v een twist, controverse

A

controversieel

58
Q

wederzijdse relatie, onderlinge afhankelijkheid

A

correlatie

59
Q

aan adem snakken, zieltogen op sterven liggen

A

op apegapen liggen

60
Q

in moeilijkheden geraakt (zijn),
bedrogen uitkomen

A

in de aap gelogeerd zijn

61
Q

het doen en laten v een persoon of organisatie laten beperken, ervoor zorgen dat iets niet verder kan uitbreiden

A

aan banden leggen

62
Q

publiekelijk, openbaar voor iedereen duidelijk maken dat je iets (misstanden) verkeerd of schandelijk vindt

A

aan de kaak stellen

63
Q

ergens voordeel uithalen, iets wat opbrengt

A

baat hebben bij iets

64
Q

iets wantrouwend bekijken, iets nauwlettend in de gaten houden

A

iets met argusogen bekijken

65
Q

dat is niet niks, dat is een zaak van belang, dat is de moeite waard

A

dat is geen klein bier

66
Q

weggaan, vluchten, ervandoor gaan, weggaan omdat je bent weggestuurd

A

je biezen pakken

67
Q

-zichzelf in een bepaald opzicht ook iets te verwijten hebben
-mede schuldig zijn

A

boter op het/ zijn hoofd hebben

68
Q

veelzeggend zijn, heel duidelijk zijn

A

boekdelen spreken

69
Q

het onmogelijke proberen te bereiken, een verloren strijd aangaan

A

vechten tegen de bierkaai

70
Q

je met 1 of meer mensen afzonderen om (langdurig en grondig) te overleggen. (vaak een enigszins schertsende ondertoon)

A

in conclaaf gaan (met iemand)

71
Q

de gevolgen dragen van wat je gedaan hebt.

A

op de blaren zitten