LES 7: wrm woorden belangrijk zijn + nieuwe woorden Flashcards

1
Q

Wat is het mentaal lexicon?

A

geheel v woorden, … opgeslagen in het brein. Binnen lexion: woorden + eigenschappen hangen samen -> soort netwerkje waarbij woorden (betekenis, klank, andere relatie) samenhangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een hub?

A

een woord waar veel andere woorden aangelinkt zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

W / NW? Ne telt ongeveer 1 miljoen woorden?

A

NW: bijna oneindig door samenstellingen
corpus: 2-5 miljoen woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

W /NW? Een volwassen spreker beschikt normaal gesproken over een mentaal lexicon van ongeveer 50 000 woorden?

A

W

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

W / NW? Om tekst goed te begrijpen moet je minimaal 98 procent v d woorden begrijpen?

A

NW: Je moet + 80 procent kennen om het goed te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

W/NW? Kinderen met een grote woordenschat doen het beter op school en komen vaak in het hoger onderwijs terecht?

A

W:
taalrijke omgeving => succes (school/ studeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wrm zijn vroeg geleerde woorden belangrijk?

A

belangrijk voor later:
-> komen steeds centraler te staan
=> hoe groter => meer je kan onthouden WANT je maakt meer associaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschil symmetrische en niet symmetrische associatie?

A
  • symmetrische associatie:
    bloed <——> rood
  • niet symmetrische associatie:
    appel ——> rood
    rood —x—> appel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is semantiek?

A

wetenschap v betekenis v woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

driehoek bij semantiek?

A
  • taal
  • denken
  • werkelijkheid - referent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

referentiële theorie?

A
  • woorden verwijzen naar een referent in de werkelijkheid
    1. Wat met woorden zoals maar, want, eenhoorn? (geen referent -> geen betekenis?)
    2. geen 1 op 1 relatie tussen woord en referent (bv. verandert door tijd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

representationele theorie?

A
  • verbond taal + mentale representatie (denken)
  • mentale representatie is het beeld dat iemand oproept.
    1. voor iedereen representatie anders
    2. geen representatie bij sommige woorden (bv. maar)
    3. mogelijk dat representatie /= werkelijkheid.
    Wat is effect op betekenis?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pragmatiek?

A
  • belang context
    => kennis situatie om betekenis woorden te achterhalen
    ambigu(iteit) -> 2 betkenissen -> opl: parafraseren / contect
    bv. Ik zag de man met de verrekijker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kunnen we het mentaal lexicon verdelen?

A
  1. passieve ws -> begrijpen
  2. actieve ws -> gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is priming?

A

woorden gebruiken die je op het gewenste spoor brengt.

16
Q

Wat is het verband tussen priming en het mentaal lexicon?

A

Via priming speelt men in op het mentaal lexicon via associaties. (mentaal lexicon -> ongeveer hetzelfde bij iedereen)

17
Q

Wat is morfologie?

A

leer v/d woordvorming

18
Q

Wat is een productief procédé

A

patroon/ methode waarmee op een systematische manier nieuwe woorden kunnen worden gevormd.
bv. afleiding, samenstelling, ….

19
Q

Hoe werd diëteren gevormd.

A

diet + eren

20
Q

welke ww zijn op dezelfde manier gevormd als diëteren?

A
  • importeren
  • adviseren
  • signaleren
  • adresseren
21
Q

Werd vereren op dezelfde manier gemaakt als diëteren?

A

nee:
ver (voorvgsl) + eren -> verenen
volgens ander procédé

22
Q

syn nieuwe woorden?

A

neologismen

23
Q

syn woorden die verdwijnen?

A

archaïsmen

24
Q

Hoe worden nieuwe woorden uitgevonden?

A
  1. samenstellingen
  2. afleidingen (grondw + prefix/suffix)
  3. ontlening (leenwoorden)
25
Q

onderscheid binnen leenwoorden?

A
  1. vreemd woord -> 100 % hetzelfde overgenomen - oorspronkelijke uitspraak + spelling
  2. bastaardwoord -> aanpassen aan taal - aanpassing uitspraak + spelling
26
Q

Wat is een barbarisme?

A

=taalfout door het letterlijk overnemen v een uitdrukking uit andere taal.
bv.
ik ben er in 5 min (barbarisme ) < I’ll be there in 5 min (EN)

-> correct: Ik ben er over 5 minuten

27
Q

Op welke manieren kan de betekenis v een woord veranderen?

A
  1. connotatief = bijklank v woord verandert
    - bv. wijf (ME: neut -> NU: neg, soms pos)
  2. denotatief = neutrale betekenis verandert
28
Q

Op welke 3 manieren kan denotatie voorkomen?

A
  1. betekenisverschuiving
  2. betekenisuitbreiding
  3. betekenisinperking
29
Q

betekenisverschuiving?

A

-> betekenis verandert helemaal
bv. afbellen:
VR: zeggen aan centrale dat gesprek beeïndigd is
NU: afzeggen

30
Q

betekenisuitbreiding?

A

->betekenis uitgebreid
bv. haaientanden:
1. tanden v haai
2. op de weg

31
Q

betekenisinperking?

A

-> betekenis wordt enger
bv. onweer
VR: slecht weer
NU: donder, bliksem

32
Q

Welke vorm van denotatie vindt er hier plaats?
varen

A

betekenisinperking:
VR: gaan
NU: gaan op boot

33
Q

Welke vorm van denotatie vindt er hier plaats?
kruimeldief

A

betekenisuitbreiding:
VR: pickpocket
Nu: mini stofzuiger