woordjes oefen ( 23/10/24) Flashcards
1
Q
callidus
A
- a -um sluw
2
Q
timidus
A
-a-um bang
3
Q
caput
A
capitis O. het hoofd; het hoofdstuk
4
Q
damnare
A
-o veroordelen
5
Q
haud
A
(bijwoord) helemaal niet
6
Q
reliquus
A
-a -um overig
7
Q
appropinquare
A
-o + dat naderen
8
Q
vincire
A
-io vinxi, vinctum binden ; boeien
9
Q
una
A
( bijwoord) samen
10
Q
rex
A
regis m. de koning
11
Q
regina
A
reginae v. de koningin
12
Q
regia
A
regiae v. het paleis
13
Q
regnum
A
regni o. het koninkrijk; de heerschappij
14
Q
regius
A
- a -um koninklijk
15
Q
regio
A
regionis v. de streek