Woordjes G 1 Flashcards
Het gezin
Die Familie
De vader
Der Vater
De moeder
Die Mutter
De grootouders
Die Großeltern
De ouders
Die Eltern
De zoon
Der Sohn
De dochter
Die Tochter
De Broer/ de broers
Der Bruder/ die Brüder
De zus/ de zussen
Die Schwester/ die Schwestern
De familie
Die Verwandtschaft
Mijn familie(leden)
Meine Verwandten
De nicht
Die Cousine
De neef
Der Cousin
De oom
Der Onkel
De tante
Die Tante
De nicht (dochter van broer/zus)
Die Nichte
De neef (zoon van broer/zus)
Der Neffe
De oma
Die Großmutter / die Oma
De oma’s
Die Omas
De opa
Der Großvater / der Opa
De opa’s
Die Opas
De kleinzoon
Der Enkel
De kleindochter
Die Enkelin
De broer(s) en/of zus(sen)
Die Geschwister
De jongen
Der Junge
Het meisje
Das Mädchen
De man
Der Mann
De vrouw
Die Frau
Het kind
Das Kind
De vriend
Der Freund
De vriendin
Die Freundin
De vrienden
Die Freunde
Geschieden
Geschieden / getrennt
Getrouwd
Verheiratet
Ik ben geboren in 2003 geboren.
Ich bin 2003 geboren
Mijn opa is in 1998 gestorven.
Mein Opa ist 1998 gestorben.
En
Und
