Woordjes D 1 Flashcards
ik
ich
jij
du
hij/zij/het
er/sie/es
wij
wir
jullie
ihr
zij/U
sie/Sie
gaan/lopen
gehen
komen
kommen
kennen
kennen
mailen
mailen
surfen
surfen
op het internet surfen
im Internet surfen
nodig hebben
brauchen
bezoeken
besuchen
wonen/leven
leben
zeggen
sagen
zingen
singen
denken
denken
lezen
lesen
kopen
kaufen
werken
arbeiten
zitten
sitzen
kussen
küssen
wachten
warten
antwoorden
antworten
beantwoorden
beantworten
betekenen
bedeuten
trouwen
heiraten
regenen
regnen
doen/maken
machen
duren
dauern
leren
lernen
praten/spreken
reden
kosten
kosten
krijgen
bekommen
vragen
fragen
spelen
spielen
sturen
schicken
heten
heißen
wonen
wohnen
vinden
finden
paardrijden
reiten
schrijven
schreiben
naar muziek luisteren
Musik hören
vertellen
erzählen
opbellen
anrufen
(zich) douchen
(sich) duschen
dansen
tanzen
ik ben jarig
ich habe Geburtstag
zijn
sein
hebben
haben
worden/zullen
werden
rijden/varen
fahren
voetballen
Fußball spielen
tennissen
Tennis spielen
joggen
joggen
koken
kochen
studeren
studieren