Woordenschat H3 opr 3 Flashcards
1
Q
Circuleert
A
Rond gaat
2
Q
Oppotten
A
Sparen
3
Q
Stagneert
A
Vertraagt
4
Q
Bestedingen
A
Uitgaven
5
Q
Opzijleggen
A
Aan de kant leggen
6
Q
Spenderen
A
Uitgeven
7
Q
Ternauwernood
A
Op het nippertje
8
Q
Deurwaarder
A
Iemand die beslag legt op je eigendommen vanwege schulden die je niet kunt betalen
9
Q
Schuldeiser
A
Crediteur
10
Q
Aflossen
A
Terugbetalen van schulden
11
Q
Voldoen
A
Betalen
12
Q
Verlokkingen
A
Verleidingen
13
Q
Onweerstaanbaar
A
Waar je je niet tegen kunt verzetten
14
Q
Neemt zijn toevlucht tot
A
Kiest als (laatste) uitweg
15
Q
Rood staan
A
In de min staan