Woordenschat H3 opr 3 Flashcards

1
Q

Circuleert

A

Rond gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Oppotten

A

Sparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stagneert

A

Vertraagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bestedingen

A

Uitgaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Opzijleggen

A

Aan de kant leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Spenderen

A

Uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ternauwernood

A

Op het nippertje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Deurwaarder

A

Iemand die beslag legt op je eigendommen vanwege schulden die je niet kunt betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schuldeiser

A

Crediteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aflossen

A

Terugbetalen van schulden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Voldoen

A

Betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verlokkingen

A

Verleidingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onweerstaanbaar

A

Waar je je niet tegen kunt verzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neemt zijn toevlucht tot

A

Kiest als (laatste) uitweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rood staan

A

In de min staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Netto

A

Wat overblijft na aftrek van belastingen en dergelijke

17
Q

Incassobureau

A

Een bedrijf die geld komt ophalen voor anderen

18
Q

Innen

A

Opeisen

19
Q

Educatie

A

Opvoeding

20
Q

Vordering

A

Geld dat je van iemand tegoed hebt

21
Q

Versus

A

Tegenover

22
Q

Op afbetaling

A

In delen