Woordenschat Flashcards

1
Q

Proefabonnement

A

Aanbieding voor tijdelijk lidmaatschap van bijvoorbeeld een krant. Dit kan je dan een maand lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rekeningnummer

A

Nummer van je rekening. Je rekening is de plek waar de bank jouw geld in bijhoudt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rekeninghouder

A

eigenaar van het geld dat bij de bank op de rekening staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

t.w.v.

A

ter waarde van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kampt met

A

heeft veel last van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Naar verwachting

A

waarschijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ontvluchten

A

snel verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stadium

A

periode (waarin zich iets ontwikkelt)/ fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uit te rusten met

A

te voorzien van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

behouden

A

bewaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

analyseren

A

onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

karakteristieke

A

kenmerkende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stijgen

A

toenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aldus (gekke Henkie)

A

volgens (gekke Henkie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

functioneren

A

werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

thans

A

nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Aandeel

A

bijdrage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aanraden

A

aanbevelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

overschot

A

dat wat overblijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bezwaar

A

de reden waarom je iets niet wilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

circa

A

ongeveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

achterhalen

A

ontdekken, uitvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

uitwisselen

A

ruilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bestrijden

A

verzetten tegen iets of iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

openbaar

A

voor iedereen zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

in principe

A

zoals het officieel is, in beginsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

raadselachtig

A

met raadsels omgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

ontwikkelaar

A

iemand die iets ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

ongemakkelijk

A

niet op zijn gemak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

verraderlijk

A

onverwacht en gevaarlijk

31
Q

ontlopen

A

voorkomen dat je iemand tegen het lijf loopt

32
Q

ongevoelig

A

niet gevoelig

33
Q

stijger

A

iets of iemand die stijgt

34
Q

bedenkelijk

A

zorgwekkend

35
Q

artistiek

A

kunstzinnig

36
Q

zo nu en dan

A

af en toe

37
Q

ingeving

A

een idee dat je plotseling krijgt

38
Q

inspiratie

A

ideeën en energie om iets te doen

39
Q

artiesten

A

kunstenaars

40
Q

stijl

A

de manier waarop iets is gemaakt

41
Q

hanteren

A

gebruiken

42
Q

merkwaardig

A

vreemd

43
Q

speciaal

A

bijzonder, uniek

44
Q

componeren

A

muziekstuk bedenken en in noten opschrijven

45
Q

geordend

A

gerangschikt

46
Q

relevant

A

belangrijk

47
Q

ondervinden

A

ervaren, meemaken

48
Q

grandioos

A

geweldig

49
Q

becijferen

A

berekenen

50
Q

betreffen

A

gaan over

51
Q

stabiel

A

in evenwicht

52
Q

gedateerd

A

verouderd

53
Q

dienen om

A

bedoeld zijn voor

54
Q

doelgericht

A

met een bepaald doel voor ogen

55
Q

essentieel

A

onmisbaar

56
Q

zich realiseren

A

beseffen

57
Q

stabiel

A

niet veranderend

58
Q

voormalige

A

vorige vroegere

59
Q

met name

A

vooral

60
Q

talloze

A

heel veel (meer dan je kunt tellen)

61
Q

beïnvloeden

A

invloed hebben op

62
Q

constateren

A

vaststellen

63
Q

restaureren

A

opknappen

64
Q

verantwoorden

A

uitleggen waarom je het zo gedaan hebt

65
Q

recent

A

net gebeurd

66
Q

tegenovergestelde van recent

A

vroeger

67
Q

frequent

A

veel voorkomend, veelvuldig

68
Q

tegenovergestelde van frequent

A

niet veel voorkomend, soms

69
Q

erkennen

A

toegeven

70
Q

tegenovergestelde van erkennen

A

ontkennen

71
Q

individueel

A

alleen

72
Q

tegenovergestelde van individueel

A

gezamelijk

73
Q

permanent

A

voor altijd, blijvend

74
Q

tegenovergestelde van permanent

A

tijdelijk