WK 11 leerdoelen verslaving Flashcards

1
Q

Je kunt de verschillende groepen verslavende middelen beschrijven.

4 opnoemen

A
  1. hallucigenen
  2. Opiodes
  3. Depressanten
  4. Stimulanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Je kunt uitleggen welke biologische, socioculturele en genetische factoren een rol spelen bij het ontstaan van verslavingen

4 veelvoorkomende stappen naar verslaving

A

1 Exposure
2 Experimentation
3 Regular use
4 Abuse and dependence

> In general, early substance abuse predicts later use and a range of negative physical and psychological outcomes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je kunt het ontstaan, beloop en klinisch beeld van middelenmisbruik tijdens de adolescentie beschrijven.

  • Brein (3)
  • risk taking
  • Problem Behavior Syndrome
A

• Adolescent brain development ischaracterized by:

  • Continuing growth: frontal lobe back‐to‐front
  • Heightened novelty‐seeking
  • Evolving self‐regulation

• Risk taking comes from competition between the brain‐based socio emotional and cognitive‐control networks.

• Problem Behavior Syndrome (Jessor)
= If adolescents are at risk for one problem behavior, they tend to be at risk for others.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tolerantie

A

Het CZS wordt minder responsief voor stimulatie door drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Physical dependence

A

gevoeligheid voor ontwenningsverschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Withdrawal symptoms

A

ontwenningsverschijnselen: gevaarlijke lichamelijke en psychologische effecten door reductie of stopppen van drugs inname.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Psychological dependence

A

hunkering of compulsies naar het gebruik van drugs ondanks bewustzijn van gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Addiction

A

chronische stoornis van compulsief drugs-zoekend gedrag en gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verklarende modellen

Gateway hypothesis

Commen factors model

A

• Gateway hypothesis
= proposes that the use of drugs such as alcohol or marijuana act as a “gateway” to the use of “harder” drugs such as cocaine or methamphetamines.

• Common factors model
=assumes there is a non‐specific propensity to use drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Incentive-sesitization theory

A

Incentive‐sensitization theory
= effecten op brein en responsen op motivationele en belonings stimuli

= a multistage explanation of addiction focusing on

1) the effect of substances on brain function and
2) how altered brain function affects response to motivation and reward stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 Verklarende factoren voor het gebruik van drugs

A
  • Conduct problems and depression occurring in childhood are significant risk factors for substance abuse.
  • Self‐medication: using drugs to improve mood problems due to other disorders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cognitive‐deficit model of addiction

A

repeated, chronic drug use results in abnormalities in the prefrontal cortex.
> moeilijker kunnen nemen van beslissingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 socioculturele factoren

ouders/peers

A
  • Parental expectations and practices are a powerful influence on whether or not adolescents abuse substances.
  • Peer attitudes supporting substance use, especially as teens enter high school, is associated with an increase in substance abuse.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je kunt de verschillende groepen verslavende middelen beschrijven.

Inhalatiemiddelen

A

Onderdrukking van het CZS: intoxicatie van het lichaam voor enkele minuten.

  • chemische dampen
  • psychoactieve effecten

Soorten

  • oplosmiddelen (benzine, lijm)
  • spuitbusmiddelen (verfspray)
  • nitrieten (proppers, snappers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hallicunatiemiddelen

neurologische werking

A

Hallicunatiemiddelen
Onderbreking tussen de wisselende stimulatie en niet-stimulatie van het CZS en serotonine-systeem.
- LSD

> onvoorspelbaar effect CZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opium

betekenis en neurologische werking

A

Opium en opiaten hebben een kalmerende en pijnstillende (verdovende) werking; tegelijk veroorzaken zij een algeheel geluksgevoel, een gevoel van verlost te zijn van de werkelijkheid

> heroïne

neurologische werking
= Opiaten binden zich aan receptoren. De natuurlijke stof endorfine bestrijdt pijn maar het wordt snel afgebroken.
> Heroïne wordt in het lichaam omgezet in morfine. De natuurlijke neurotransmitter endorfine wordt door de morfine geïmiteerd.

17
Q

Anti-depressiva

neurologische werking

A

Alle groepen antidepressiva zorgen op korte termijn voor een toename van de hoeveelheid neurotransmitters (noradrenaline, serotonine en in geringere mate dopamine) in de synapsspleet.
> heropnameremming

18
Q

Stimulanten

neurologische werking

A

vb. Speed
= verhoogt de concentratie dopamine en adrenaline in de synaps, blokkeert de heropname van beide neurotransmitters (en dus blijven deze langer actief in de synaps) en remt ook de werking van de monoamine-oxidase (MAO) enzymen die de neurotransmitters weer horen af te breken.
> Dit resulteert in (extreme) energie en een euforisch gevoel, totdat de drug is uitgewerkt.

> methamphetamine

19
Q

.

A

.