Moeilijkste begrippen m Flashcards

1
Q

Persoonlijkheidsstoornis

behandelingen gericht op mensen met borderline uitleggen.

  1. Dialectische gedragstherapie
A
  1. Dialectische gedragstherapie
    = verbetering van het zelfbeeld.
    Ook: emotieregulatie, assertiviteit, problem-solving, impulsiviteit en positieve gedachten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheidsstoornis

behandelingen gericht op mensen met borderline uitleggen.
2. Cognitieve gedragstherapie

A
  1. Cognitieve gedragstherapie

= STEPSS: System training for emotional predictability and problem solving.
- ook groepsinterventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Persoonlijkheidsstoornis

behandelingen gericht op mensen met borderline uitleggen.
3. Transference-focused therapy

A
  1. Transference-focused therapy
    = psychodynamische therapie. Verbeteren gedachten zelf en interpersoonlijke relaties.
    Werkt voor afname: Suïcidaal gedrag, impulsiviteit, agressie en woede.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Persoonlijkheidsstoornis

behandelingen gericht op mensen met borderline uitleggen.
4. Mentalization Based therapy

A
  1. Mentalization Based therapy

=gericht op vermindering van emotionele gevoelens en onbegrip van anderen, na een jeugdtrauma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eetstoornis

risicofactoren

2 persoonlijkheidskenmerken
2 hersensystemen verstoord

A

persoonlijkheidskenmerken

  1. slechte emotieregulatie
  2. perfectionisme

hersensystemen

  1. hongerssysteem
  2. beloningssysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gezondheidspsychologie

> Genderverschillen in copingsstrategieën: vrouwen

> door welk hormoon?

A
Vrouwen: 
tend to be friend
> aansluiten sociale groepen voor ondersteuning
Hormoon na stress:
oxytocine
> verzorgend gedrag vertonen en zoeken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gezondheidspsychologie

Hypersomnia

A

Slaperigheid ondanks voldoende slaap

Een van de volgende:
• Meerdere periode van slaap op een dag
• Meer dan 9 uur slapen ‘s nachts
• Moeilijk volledig wakker te zijn
3 dagen per week voor 3 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Afwijkingen in het brein bij Schizofrenie

A

> vermindering grijze en witte massa
afwijkingen prefrontale cortex
afwijkingen hippocampus

Prefrontale cortex in verbinding met limbische systeem en basale ganglia. Daardoor beperkingen in het uiten van emoties, cognities en sociale interacties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Positieve symptomen schizofrenie

A
  • hallicunaties
  • waanbeelden
  • gedesorganiseerde gedachten
  • abnormaal motorisch gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je kunt beschrijven wat de symptomen zijn van schizofrenie en verschillende stoornissen binnen het schizofreniespectrumstoornis onderscheiden.

  • Type 1 en Type 2
  • Driedeling
A

Type I en type II Crow (Crow, 1985)
> Positieve of productieve symptomen
> Negatieve symptomen

Driedeling (Liddle, 1987)
> Realiteitsstoornis
> Desorganisatie
> Negatieve symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 typen schizofrenie

A
  1. Paranoid: wanen en hallucinaties van paranoide e/o grandioze aard
  2. Gedesorganiseerd: Incoherentie in denken, spraak en gedrag; vlak of inadequaat affect
3. Katatoon: reageert niet op omgeving 
> Stupor
> Opwinding
> Rigiditeit
> Manierismen
> Echolalia
> Echopraxia 
  1. Ongedifferentieerd: mixed type
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dopamine en schizofrenie?

A

Mesolimbic pathway = hoogtepunten en beloning
> teveel dopamine kan leiden toch symptomen schizo

Prefrontal cortex
> te weinig dopamine leidt tot negatieve symptomen
= reductie motievatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Je kunt de verschillende groepen verslavende middelen beschrijven.

4 opnoemen

A
  1. hallucigenen
  2. Opiodes
  3. Depressanten
  4. Stimulanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verslaving

Incentive-sesitization theory

A

Incentive‐sensitization theory
= effecten op brein en responsen op motivationele en belonings stimuli

= a multistage explanation of addiction focusing on

1) the effect of substances on brain function and
2) how altered brain function affects response to motivation and reward stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verslaving

Cognitive‐deficit model of addiction

A

repeated, chronic drug use results in abnormalities in the prefrontal cortex.
> moeilijker kunnen nemen van beslissingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Je kunt de verschillende groepen verslavende middelen beschrijven.

Inhalatiemiddelen

A

Onderdrukking van het CZS: intoxicatie van het lichaam voor enkele minuten.

  • chemische dampen
  • psychoactieve effecten

Soorten

  • oplosmiddelen (benzine, lijm)
  • spuitbusmiddelen (verfspray)
  • nitrieten (proppers, snappers)
17
Q

Je kunt de verschillende groepen verslavende middelen beschrijven.

Hallucinatiemiddelen

A

Hallicunatiemiddelen
Onderbreking tussen de wisselende stimulatie en niet-stimulatie van het CZS en serotonine-systeem.
- LSD

> onvoorspelbaar effect CZS

18
Q

Opium

betekenis en neurologische werking

A

Opium en opiaten hebben een kalmerende en pijnstillende (verdovende) werking; tegelijk veroorzaken zij een algeheel geluksgevoel, een gevoel van verlost te zijn van de werkelijkheid

> heroïne

neurologische werking
= Opiaten binden zich aan receptoren. De natuurlijke stof endorfine bestrijdt pijn maar het wordt snel afgebroken.
> Heroïne wordt in het lichaam omgezet in morfine. De natuurlijke neurotransmitter endorfine wordt door de morfine geïmiteerd.

19
Q

Anti-depressiva

neurologische werking

A

Alle groepen antidepressiva zorgen op korte termijn voor een toename van de hoeveelheid neurotransmitters (noradrenaline, serotonine en in geringere mate dopamine) in de synapsspleet.
> heropnameremming

20
Q

Stimulanten

neurologische werking

A

vb. Speed
= verhoogt de concentratie dopamine en adrenaline in de synaps, blokkeert de heropname van beide neurotransmitters (en dus blijven deze langer actief in de synaps) en remt ook de werking van de monoamine-oxidase (MAO) enzymen die de neurotransmitters weer horen af te breken.
> Dit resulteert in (extreme) energie en een euforisch gevoel, totdat de drug is uitgewerkt.

> methamphetamine

21
Q

(Deel 1)
Risicofactoren omgeving en de gevolgen in het kind

Opvoeder:

  1. Minder sensitieve opvoeding
  2. Meer intrusief, controlerend
  3. Rigide ouderlijke opvattingen over zelfcontrole
  4. Meer overbeschermend
A
  1. Opvoeder: Minder sensitieve opvoeding
    Kind: Meer negatieve affectiviteit

2.Opvoeder: Meer intrusief, controlerend
Kind: Minder zelfregulatie

3.Opvoeder: Rigide ouderlijke opvattingen over zelfcontrole (bv: jongens huilen niet, meisjes zijn mooi etc)
Kind: Meer problemen met zelfcontrole (kan zowel teveel of te weinig zijn)

4.Opvoeder: Meer overbeschermend
Kind: Meer inhibitie en Angstiger