Werkwoorden -- K Flashcards
1
Q
kiezen
A
koos, kozen, gekozen, choose
2
Q
kijken
A
keek, keken, gekeken, look
3
Q
klimmen
A
klom, klommen, geklommen, climb
4
Q
klinken
A
klonk, klonken, geklonken, sound
5
Q
knijpen
A
kneep, knepen, geknepen, squeeze/pinch
6
Q
komen
A
kwam, kwamen, gekomen, come
7
Q
kopen
A
kocht, kochten, gekocht, buy
8
Q
krijgen
A
kreeg, kregen gekregen, get
9
Q
krimpen
A
kromp, krompen, gekrompen, shrink
10
Q
kruipen
A
kroop, kroopen, gekropen, crawl
11
Q
kunnen
A
kon, konden, gekund, can