Werkwoorden -- D-F Flashcards
1
Q
Denken
A
dacht, dachten, gedacht, think
2
Q
doen
A
deed, deden gedaan, do
3
Q
dragen
A
droeg, droegen, gedragen, wear
4
Q
drijven
A
dreef, dreven, gedreven, drift
5
Q
dringen
A
drong, drongen, gedrongen, insist
6
Q
drinken
A
dronk, dronken, gedronken, drink
7
Q
druipen
A
droop, dropen, gedropen, drip
8
Q
duiken
A
dook, doken, gedoken, dive
9
Q
dwingen
A
dwong, dwongen, gedwongen, force
10
Q
eten
A
at, aten, gegeten, eet
11
Q
fluiten
A
floot, floten, gefloten, whistle