Werkwoorden Flashcards
•Пришивать, шить, sew
•Oneerlijk behandelen
Naai•en (naaide, heeft genaaid)
[нААе]
Met naald en draad
To guess
Ra•den [raadde, heeft geraden]
Ex: je mag drie keer raden hoe oud ik ben.
Отражать
Weerspiegelen
(Weerspiegelde, heb weerspiegeld)
Подчеркивать/accentuate
Benadrukken
(Benadrukte, heb benadrukt)
Взвешивать, рассматривать
Afwegen (tegen)
(Woog af, heeft afgewogen)
Ex.
Je moet de voor- en nadelen goed tegen elkaar afwegen.
Выдвинуть тезис
Een stelling poneren
Не оправдывать ожидания
Tegenvallen
(Viel tegen, tegengevallen)
Het valt tegen
Изуродовать
Toetakelen
Ex.
De man heeft een vrouw in het gezicht geslagen. Hij heeft haar zo toegetakeld dat ze met een blauw oog en een kapotte lip naar het ziekenhuis moest.
Выносить приговор
Het vonnis uitspreken
Вопить, кричать, звать
Roepen
(Riep, hebben geroepen)
Привлекать внимание
Aandacht trekken
(Trok, heb getrokken)
Опровергать теорию
De theorie ontkrachten
Прививать, вбивать в голову
Iemand iets bijbrengen
Ex.
We zijn in Utrecht beginnen onze studenten meer andere vakgebieden bij te brengen.
Blame someone
De schuld leggen bij
Сочиться, капать
Afdruipen ( droop af, is afgedropen)
Ex.
Zij plaats de borden in een rek zodat het vocht eraf kan druipen.
Het liefst door woordvoerders waar het gezag als het ware van afdruipt: liever de president dan een pers rechter.