Business Taal Flashcards
1
Q
Neither … nor
A
Noch.. noch
2
Q
Break even
A
Quitte spelen
Ex:
De organisatie quitte speelt, dus winst noch verlies maakt
3
Q
To cut cost on
A
Bezuinigen op iets
Example:
De regering besloot te bezuinigen op niet-verplichte overheidsuitgaven.
4
Q
Each has its usefulness
A
De verschillende kosten indelingen hebben elk hun nut
5
Q
Под понятием понимается
(The term refers to)
A
Het begrip duidt op
6
Q
Под понятием «интегральный» имеется ввиду «тотальный»
A
«Integraal” wil dus zeggen “totaal’
7
Q
Tend to be/ tend to
A
Neigen te zijn/ neigen naar
8
Q
As a result
A
En mede daardoor