Werkw. 0-3 Flashcards
Werkwoorden les 0 1 2 3
verbinden
abbinare (-are)
luisteren
ascoltare (-are)
zingen
cantare (-are)
beginnen te
cominciare a (-are (iare))
aanvullen
completare (-are)
zeggen
dire (onregelmatig)
lezen
leggere (-ere)
eten
mangiare (-are (iare))
huren
noleggiare (-are (iare))
spreken
parlare (-are)
skiën
sciare (-are (iare))
schrijven
scrivere (-ere)
dromen
sognare (-are)
onderlijnen
sottolineare (-are)
ergens zijn / blijven
stare a (onregelmatig)
wonen
abitare (-are)
hebben
avere (onregelmatig)
roepen / bellen
chiamare (-are)
heten
chiamarsi (-are (wederkerend))
vragen
chiedere (-ere)
kennismaken
fare conoscenza (onregelmatig)
kunnen
potere (onregelmatig)
verkiezen
preferire (-isc-)
zich voorstellen
presentarsi (-are (wederkerend))
herhalen
ripetere (-ere)
groeten
salutare (-are)
verontschuldigen
scusare (-are)
betekenen
significare (-are (ch))
studeren
studiare (-are (iare))
ontwaken
svegliarsi (-are (iare/wederkerend)))
gebruiken
usare (-are)
elkaar zien
vedersi (-ere (wederkerend))
helpen
aiutare (-are)
houden van
amare (-are)
aankomen
arrivare (-are)
wachten
aspettare (-are)
dansen
ballare (-are)
drinken
bere (-ere)
zoeken
cercare (-are (ch))
samenwerken (met)
collaborare (con) (-are)
kopen
comprare (-are)
bezorgen
consegnare (-are)
oprichten
creare (-are)
naaien
cucire (-ire)
verzorgen
curare (-are)
geven
dare (onregelmatig)
vragen
domandare (-are)
werken als …
fare il/la … (onregelmatig)
kijken naar
guardare (-are)
besturen
guidare (-are)
onderwijzen
insegnare (-are)
werken
lavorare (-are)
betalen
pagare (-are (gh))
vertrekken
partire (-ire)
denken
pensare (-are)
bouwen (uitdenken)
progettare (-are)
vertellen
raccontare (-are)
terug naar huis gaan
rientrare a casa (-are)
herstellen
riparare (-are)
springen
saltare (-are)
uitleggen
spiegare (-are (gh))
terugkeren (naar)
tornare (in) (-are)
verbinden
unire (-ire (-isc-))
verkopen
vendere (-ere)
bezoeken
visitare (-are)
gaan
andare (onregelmatig)
avondeten
cenare (-are)
ontbijten
fare colazione (onregelmatig)
beëindigen
finire (-ire (-isc-))
verdienen
guadagnare (-are)
ontbreken
mancare (-are)
trakteren / aanbieden
offrire (-ire)
bestellen
ordinare (-are)
middageten
pranzare (-are)
nemen
prendere (-ere)
reserveren
prenotare (-are)
proeven
provare (-are)
ontvangen
ricevere (-ere)
antwoorden
rispondere (-ere)
een fout maken
sbagliare (-are)
voelen, horen
sentire (-ire)
zijn, zich voelen
stare (onregelmatig)
spelen (muziek) / klinken
suonare (-are)
vinden
trovare (-are)
willen
volere (onregelmatig)