Werk. 4-6 Flashcards
adorare (-are)
houden van
andare a trovare (onregelmatig)
op bezoek gaan
aprire (-ire)
openen
cambiare (-are (iare))
veranderen / verwisselen / omruilen
cambiare casa (-are)
verhuizen
chiudere (-ere)
sluiten
consigliare (-are (iare))
aanraden
cucinare (-are)
koken
descrivere (-ere)
beschrijven
dispiacere (-ere)
spijt hebben / betreuren
dormire (-ire)
slapen
dovere (onregelmatig)
moeten
entrare (-are)
binnengaan
essere a dieta (onregelmatig)
op dieet zijn
evitare (-are)
vermijden
fare il bagno (onregelmatig)
in bad gaan
fare la doccia (onregelmatig)
douchen
fare shopping (onregelmatig)
shoppen
funzionare (-are)
functioneren
guardare la TV (-are)
televisie kijken
inserire (-ire (-isc-))
ingeven / invoegen
mettere la sveglia (onregelmatig)
onregelmatig
mettere una password (onregelmatig)
een wachtwoord ingeven
piacere (-ere)
aanstaan
pulire (-ire (-isc-))
poetsen / zuiver maken
restare (-are)
blijven
rompere (-ere)
kapot maken
soddisfare (-are)
tevreden stellen
sporcare (-are (ch))
vuil maken
stare seduto (onregelmatig)
zitten
telefonare (-are)
telefoneren
venire (onregelmatig)
komen
venire a trovare (onregelmatig)
op bezoek komen
andare via (onregelmatig)
weggaan / wegrijden
attraversare (-are)
oversteken
continuare (-are)
doorgaan / doorrijden
costare (-are)
kosten
credere (-ere)
geloven
disegnare (-are)
tekenen
esserci (onregelmatig)
er zijn
essere in ritardo (onregelmatig)
te laat zijn / komen
fermarsi (-are (wederkerend))
stoppen
formare (-are)
vormen / maken
girare (-are)
draaien / afslaan / rondlopen / roeren
immaginare (-are)
zich voorstellen
incontrare (-are)
tegenkomen
inventare (-are)
uitvinden
invitare (-are)
uitnodigen
lasciare la macchina (-are)
de auto parkeren
mandare (-are)
sturen
mettere (-ere)
zetten / leggen / aantrekken (kleren)
muoversi (-ere (wederkerend))
zich bewegen
oltrepassare (-are)
oversteken
ospitare (-are)
onderdak bieden aan
passeggiare (-are (iare))
gaan wandelen
rivelare (-are)
onthullen
sapere (onregelmatig)
weten
scendere (-ere)
uitstappen
segnare (-are)
aantekenen / markeren
seguire (-ire)
volgen
selezionare (-are)
selecteren
succedere (-ere)
gebeuren
superare (-are)
voorbijgaan
uscire (onregelmatig)
buitengaan / uitgaan / afrijden
vedere (-ere)
zien
verificare (-are (ch))
controleren
volerci (onregelmatig)
nodig zijn (bv in recept); duren (tijd)
accettare (-are)
accepteren
addormentarsi (-are (wederkerend))
inslapen
allenarsi (-are (wederkerend))
trainen
alzare (-are)
opsteken (vb haar)
alzarsi (-are (wederkerend))
opstaan
andare a letto (onregelmatig)
naar bed gaan
andare a teatro (onregelmatig)
naar het theater gaan
andare a un concerto (onregelmatig)
naar een concert gaan
andare al bagno / al cabinetto (onregelmatig)
naar de wc gaan
andare al cinema (onregelmatig)
naar de bioscoop gaan
andare al lavoro (onregelmatig)
naar het werk gaan
andare in bicicletta (onregelmatig)
wielrennen, fietsen
andare in discoteca (onregelmatig)
naar de discotheek gaan
arrabbiarsi (-are (iare/wederkerend)))
boos worden
ascoltare la radio (-are)
naar de radio luisteren
avere ragione (onregelmatig)
gelijk hebben
bere un caffè (onregelmatig)
een koffie drinken
conoscere (-ere)
(leren) kennen
discutere (-ere)
bespreken
essere in giro (onregelmatig)
onderweg zijn
evidenziare (-are (iare))
markeren
fare i compiti (-are)
huiswerk maken
fare la pipi / la caca (onregelmatig)
pipi / kaka doen
fare un sogno (onregelmatig)
dromen / een droom hebben
fare una passegiata (onregelmatig)
wandelen
farsi la doccia (onregelmatig (wederkerend))
zich douchen
giocare (a) (-are)
spelen (sport)
indicare (-are (ch))
aanduiden
indovinare (-are)
gissen, raden
iniziare (-are (iare))
beginnen
intervistare (-are)
interviewen
lavarsi (-are (wederkerend))
zich wassen
lavarsi i denti (-are (wederkerend))
zijn tanden poetsen
leggere il giornale (-ere)
het tijdschrift lezen
leggere il quotidiano (-ere)
de krant lezen
nascere (-ere)
geboren worden
occuparsi di (-are (wederkerend))
zich bezighouden met
odiare (-are (iare))
haten
parlare a (-are)
zeggen tegen
parlare con (-are)
praten met
partecipare (-are)
deelnemen
piangere (-ere)
huilen
praticare (-are (ch))
uitoefenen
prendere un appunta (onregelmatig)
een afspraak maken
prendere una doccia (-ere)
douchen
preparare (-are)
voorbereiden
prepararsi (-are (wederkerend))
zich voorbereiden
proporre (onregelmatig)
voorstellen / een voorstel doen
restare a casa (-are)
thuis blijven
ricordare (-are)
zich herinneren aan
rimanere a casa (-ere)
thuis blijven
riposarsi (-are (wederkerend))
rusten
salire le scale (onregelmatig)
de trap opgaan
truccarsi (-are (wederkerend))
zich schminken
uscire dal cinema (onregelmatig)
de cinema verlaten
uscire di casa (onregelmatig)
het huis verlaten
uscire di chiesa (onregelmatig)
de kerk verlaten
uscire di strada (onregelmatig)
van de weg afgaan
vestirsi (-ire (wederkerend))
zich aankleden
viaggiare (-are (iare))
reizen
vincere (-ere)
winnen / overwinnen