Werkcollege 19 + 20 Dementie, MS en Parkinson Flashcards
Wat verstaan we onder dementie?
Dementie is eigenlijk een parapluterm. Het is dus overkoepelend voor andere soorten dementie. Er zijn 60 soorten dementie die onder de term vallen. 70% is Alzheimer, 16% vasculaire dementie, 14% overige vormen.
De verschillende dementie soorten hebben allemaal te maken met aantasting van het hersenweefsel. Verschillende subtypes starten op een andere plaats in het brein. Ze hebben invloed op verschillende aspecten (geheugen, persoonlijkheid…). Over tijd wordt heel het brein aangetast.
Progressief, neemt toe in ernst.
MCI
Een normaal symptoom bij het ouder worden is vergeetachtigheid. Dit is iets anders dan dementie.
Mild Cognitive Impairment, MCI.
Preclinical alzheimer.
Preclinical, 10 jaar voordat iemand opmerkt dat er iets mis is, is er al cel-verlies in het brein. Daarom is er ook nog geen goed geneesmiddel voor Alzheimer, vaak als medicijnen toegediend worden is het al veel te laat. Het is veel moeilijker Alzheimer te genezen wat verspreid is over het hele brein.
Nieuwe term Dementie.
Dementie is een heel stigmatiserend woord. Wordt sterk geassocieerd met oudere mensen, terwijl dit niet altijd het geval is. Daarom is MCI en Dementie geen term meer in de DSM-5.
Nieuwe term: Mineure en majeure nerocognitieve stoornis.
Beperkte neurocognitieve stoornis
A. Lichte cognitieve achteruitgang ten opzichte van een eerder niveau van functioneren in een of meer cognitieve domeinen gebaseerd op:
1) Zorgen van de betrokkene, een informant die de betrokkene goed kent of de clinicus over een lichte achteruitgang in het cognitieve functioneren
2) Een lichte beperking in de cognitieve prestaties, bij voorkeur vastgesteld met gestandaardiseerde neuropsychologische tests, of, als die er niet zijn, een ander gekwantificeerd klinisch onderzoek.
B. De cognitieve deficiënties belemmeren niet het zelfstandig functioneren bij dagelijkse handelingen.
C. De cognitieve deficiënties doen zich niet alleen voor in de context van een delirium.
D. De cognitieve deficiënties kunnen niet beter verklaard worden door een andere psychische stoornis.
LET OP: Hier is geen sprake van afhankelijkheid van anderen. Heeft geen hulp nodig van anderen in zijn alledaagse leven.
Uitgebreide neurocognitieve stoornis
Als de patiënt wel hulp nodig heeft en afhankelijk is van anderen in zijn alledaagse leven, dan spreken we van een uitgebreide neurocognitieve stoornis. Ook de testscores moeten 2 standaarddeviaties onder het gemiddelde liggen.
jongdementie of dementie
Jongdementie: dementie <65 jaar
Late of seniele dementie: dementie >65 jaar
Alzheimer
Alzheimer begint meer temporaal in de hersenen, nieuwe dingen in het hier en nu vergeten ze, nieuwe herinneringen maken is lastig. Ongeveer een ziekteverloop van 10 jaar. Erfelijke factoren voor Alzheimer na de 65 jaar zijn zeer beperkt. Bij jongdementie zijn er meer genetische factoren die een rol spelen.
ZIE FIGUUR 22
Vasculaire dementie
Vasculaire dementie heeft te maken met de bloedvaten in onze hersenen. Vasculaire dementie is vaak een gevolg van Bv. bloedprop in bloedvaten van hersenen, waardoor brein op bepaalde plek geen zuurstof krijgt. Of een scheur in het bloedvat –> hersenbloeding.
Traagheid in denken en spreken.
Het ziekteverloop gaat in sprongetjes, plotse achteruitgang in stapjes.
ZIE FIGUUR 22
Lewy body dementie
Lewy body dementie is een problematiek waarbij eiwitclusters worden gevormd in het brein, dit zorgt ervoor dat het brein minder goed gaat functioneren. Zorgt voor moeite met beweging. Klachten zijn heel afwisselend door de dag. Ziekteverloop bevat veel sterke schommelingen. Opvallend voor deze problematiek zijn duidelijke waangedachten.
ZIE FIGUUR 22
FTD
FTD, frontotemporaal lobaire degeneratie. Mensen vertonen ander sociaal gedrag. Sterke erfelijke factor. Vaak diagnoses die nog op jonge leeftijd worden gesteld. Ziekteverloop wordt geleidelijk aan slechter, vergelijkbaar met ziekteverloop van Alzheimer.
ZIE FIGUUR 22
Wat zijn de belangrijkste symptomen van dementie?
Cognitieve problemen/functiedomeinen:
- Aandacht: aandachtsproblemen. Heeft moeite met andere prikkels wegfilteren. Moeite met vasthouden van aandacht over langdurige tijd. Ook problemen met werkgeheugen.
- Executieve functies: mensen hebben moeite met plannen en organiseren. ook met oplossingsgericht denken en het stoppen en starten met bepaald gedrag. Lopen vast in bv. eenvoudige doolhof test. Dit komt door gebrek aan plannen en organiseren, ze hebben moeite met vooruit denken.
- Geheugen: moeite om nieuwe informatie op te slaan. Naarmate de ziekte vordert verliezen ze ook oude informatie. Problemen met oriëntatie, denk aan tijd, ruimte en personen. Desoriëntatie van persoon kan zelfs betekenen dat ze zichzelf niet meer herkennen.
- Oriëntatie: tijd, ruimte en personen niet meer herkennen.
- Taal: afasie, problemen met spreken en begrijpen van taal. Problemen met het produceren van taal.
- Perceptueel – motorisch:
Agnosie: mensen die moeite hebben voorwerpen te herkennen. Dit kan zich voordoen in geuren, geluiden…
Apraxie: moeite met het uitvoeren van bepaalde handelingen. - Sociaal cognitief: verminderd vermogen tot sociaal aanvaardbaar gedrag. Hebben minder goede inschatting wat sociaal aanvaardbaar is. Hierbij is het belangrijk niet boos te worden op de persoon. Wees begripvol.
Dementie risicofactoren en voorspellingen
Leeftijd is belangrijkste risicofactor voor dementie.
De kans op dementie in een levensjaar is 1 op 5.
Dementie is een toenemend probleem, we verwachten dat tegen 20.. dementie verdubbeld zal zijn.
Mantelzorgers en dementie
Per persoon met dementie zijn er drie mensen in de omgeving die daar voor zorgen.
Als je de persoon goed kent, dan heeft dit als voordeel dat je weet wat de persoon nodig heeft.
Als nadeel: de relatie met die persoon verandert. Er kan veel emotionele stress ontstaan bij mantelzorgers.
Welke factoren beïnvloeden het ontstaan en het verloop van dementie?
- Leeftijd
- Geslacht
- Genetische kwetsbaarheid
- Levensstijl