Werkcollege 1 Flashcards

1
Q

Klassieke retorica
Overtuigen door middel van: Ethos:

A
  • De spreker/schrijver beroept zich op eigen kwaliteiten, zijn deskundigheid
  • “Als jurist voel ik mij geroepen de waarheid boven tafel te krijgen. Ik zal er dan ook
    alles aan doen om deze zaak uit te zoeken.”
  • “Ik rijd zelf al jaren een Kawasaki. Je kunt dus van mij aannemen dat dat een goede
    koop is als je een motor zoekt.”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klassieke retorica
Overtuigen door middel van: Pathos:

A
  • Inspelen op gevoelens van je publiek
  • “Als u mij een onvoldoende geeft, haal ik mijn propedeuse niet en moet ik van school
    af. Nadat ik nachtenlang heb gestudeerd voor dit tentamen, kunt u er toch geen
    onvoldoende geven?”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Klassieke retorica
Overtuigen door middel van: Logos:

A
  • Je doet een beroep op de rede van je publiek door middel van inhoudelijke argumentatie (feiten)
  • “U bent in overtreding, want u bent door rood gereden.”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is argumenteren?

A
  • Je verdedigt je mening (standpunt) door een of meer andere uitspraken ter ondersteuning (argument) te geven.
  • Je doel is overtuigen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mening (standpunt) is niet hetzelfde als feit, want:

A
  • Feit is objectief vastgesteld door waarneming of meting.
  • Mening is voor iedereen verschillend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Steekhoudende argumenten?

A
  • Verband tussen argument en standpunt: is aanwezig; is logisch.
  • Argumenten zijn gebaseerd op gedegen onderzoek en goede bron
  • Argumenten bevatten juiste cijfers in juiste context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verband argument / standpunt:

A
  • Standpunt is betwistbaar, argument is ondersteuning (gebruik woorden „want‟ of „dus‟)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een vergelijk:

A
  • Het wordt mooi weer vandaag, (dus) de zwaluwen vliegen hoog.
  • (als) Het wordt mooi weer vandaag, (dan) laten we naar het strand gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verbindende uitspraak:

A
  • De relatie tussen standpunt en argument wordt duidelijk door de verbindende uitspraak:

Als …, dan… (= afleidingsregel of het verzwegen argument)

Na „als‟ vul je een veralgemenisering van het argument in, na „dan‟ een veralgemenisering van het
standpunt.

Voorbeeld:
* Het wordt mooi weer vandaag, de zwaluwen vliegen hoog.

Niet algemener: Als de(ze) zwaluwen hoog vliegen, dan wordt het vandaag mooi weer.

Wel algemener: Als zwaluwen hoog vliegen, dan wordt het mooi weer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je kunt een redenering op 3 punten aanvallen:

A
  1. het standpunt: ? of ontkennen
  2. het argument: ? of ontkennen
  3. het verband: ? of ontkennen

Voorbeeld:
Ik mag het schuurtje slopen, want het staat op mijn grondgebied.
Sp = Ik mag het schuurtje slopen
Arg = het staat op mijn grondgebied
Verband/verzwegen argument = Als iets op je eigen grondgebied staat, dan mag je ermee doen wat je wilt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Je kunt een redenering op 3 punten aanvallen: (nog een voorbeeld):

A
  • Het standpunt:
    o Je mag het schuurtje niet slopen, want … zo ga je niet met buren om.
    (= een heel eigen tegenargument bedenken)
  • Het argument:
    o Het staat niet op jouw grond, want …
    1 Het verband:
    o Als iets op je eigen grondgebied staat, mag je er niet altijd mee doen wat je wilt, want … (als iets gezamenlijk eigendom is, mag je er niets mee doen zonder
    toestemming).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly