week13 Flashcards

1
Q

welke maat wordt gebruikt voor chemo dosering?

A

lichaamsoppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarvoor wordt hormoontherapie gebruikt

A

opheffen van hormonale stimulans die aanzet tot groei van tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke factoren hebben een effect op de blootstelling medicijn?

A
  • ziekte gerelateerd
  • lichaamskenmerken
  • lichaamsoppervlakte maten
  • genetische factoren
  • complicatie
  • orgaan fucntie
  • lifestyle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke mutatie beïnvloed de dosis van irinotecan

A

UGT1A1*28 homozygoten afwijking
30% dosisredcutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke mutatie beïnvloed de dosis van flouropyrimidines

A

DYPD
- Heterozygote afwijking: 50% dosisreductie
- Homozygote afwijken: contra-indicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sintile node procedure (SNP)

A

onderzoek van schildwachterklier voor metastase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waneer wordt een SNP gedaan

A

bij stadium 1B of hoger
voor stagneren en informeren over prognose en geeft indicatie voor adjuvante therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de mogelijke targeted therapie bij een gemetastaseerd melanoom

A

BRAF inhibitors en. MEK inhibitors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een veel voorkomende mutatie bij melanoom patienten

A

BRAF V600

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het nadeel van targeted therapie

A

er wordt snel resistentie voor ontwikkeld door de tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke cel wordt door immuun therapie beinvloed?

A

cytotoxische t cel (CD8+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de bijwerkingen van immuun therapie

A

auto-immuun bijwerkingen
ontstekingen overal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe behandel je de bijwerkingen van immuun therapie?

A

met prednison
werkt dit niet verhoog je de dosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe lang duurt een immuun therapie behandeling

A

2 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke delen in het lichaam zijn extra gevoelig voor virussen?

A

de plekken waar overgangszone is van 2 soorten cellen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke twee soorten cellen gaan bij de baarmoederhals mond in elkaar over?

A

verhoornd pleivesel eptiheel celllen (buitenkant)
en cilindereitheeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

met wat wordt een uitstrijkje gedaan?

A

speculum (eendenbek)
cirvixbrush

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waar wordt een uitstrijkje op onderzocht bij het bevolkingsonderzoek?

A
  • Primair kijken naar aanwezigheid van HPV
  • Vervolgens beoordelen van de cytologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de kenmerken van het HPV virus

A
  • DNA-virus (circulair DNA)
  • Zelf niet in staat tot replicatie
    Microscopische structuur
  • 55nm
  • Icosaedrische mantel (gevormd van 72 capsomeren)
    o Eiwitten L1 en L2 capside
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is het LCR (long control regoin) van het HPV virus

A

startpunt van DNA replicatie
transcriptie controlerende elementen (enhancer en promotor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat doet het vroeg gebied van het HPV virus ?

A

transcriptie van vroege genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat zijn de vroege genen van het HPV virus

A

E1 E2, E4, E5, E6, E7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat doet he laat gebied van het HPV virus

A

transcriptie van late genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn de late genen van het HPV virus

A

L1 en L2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoe verloopt de HPV infectie (van virus buiten lichaam tot virus geïnfecteerde cel)

A
  1. Binding aan specifieke molecuul op celoppervlak
  2. Viruspartikel dringt binnen
  3. Breekt virale mantel af met cel protease
  4. Viraal DNA gaat naar celkern, hier begint transcriptie van deze genen (begint met E6 en E7)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat is de eerste stap die HPV doorloopt op moment dat het virale DNA in de celkern van de gastheer cel zit?

A

activatie van early genes E6, E7 en E5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is het effect van E6 op de gastheercel

A

E6 bind aan het E6AP en p53 complex (wat normaal zorgt voor onderdrukking ubiquinatie van p53) en ontkoppelt E6AP waardoor ubiquinatie van p53 plaatsvind en deze wordt afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat doet p53

A

zorgt er voor dat als cel onherstelbare DNA fout heeft die in apoptose gaat, tumorsuppresor gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is het effect van E7 op de gastheercel

A

onderdrukking van celcyclus controle
E2F wordt door pRb onderdrukt, E7 bind aan pRb waardoor E2F vrijkomt en er ongereguleerde celproliferatie plaatsvind

30
Q

hoe werkt de normale celcyclus controle waar E7 op aangrijpt?

A

E2F zorgt voor de expressie van celcyclus regulerende genen (van G1 naar S-fase)
- E2F wordt normaal door pRb onderdrukt en bij aanwezigheid van CDK4/cyclinD complex wordt die gefosforyleerd en komt E2F in actie –> celproliferatie

31
Q

wat is het effect van E5 op de gastheer cel

A

stimuleren van. epidermale groifactorreceptor, EGFR

32
Q

hoe verloopt de samenwerking van E6 en E7

A

de inhibitie van E7 zorg voor dereguleerde cellen, en E6 zorgt voor de blokkade van de apoptose zon onstaat er
–> celporliferatie
–> immoralisatie
–> de-differentiatie
wat samen tot dysplasie lijdt

33
Q

wat is het effect van E2 op de gastheercel

A

remt E6 en E7
stimulatie van E1

34
Q

wat is het effect van E1 op de gastheercel

A

DNA helices –> opent dubbelstregse DNA waardoor replicatie kan beginnen

35
Q

wat is het effect van E4 en L1/L2

A

assemblage en export van virus parteekels

36
Q

waardoor krijgen sommige vrouwen van HVP cervix carcinoom

A

door persisterende HPV infectie: onderdrukking van het lokale immuun respons (door hoog risico HPV??)
waardoor er viraal DNA integreert in het genoom van de gastheercel (via een dubbelstrense breuk)

37
Q

wat zijn de kenmerken van het geïntegreerde DNA in de gastheercel bij een cervix carcinoom?

A

E6 en E7 zijn altijd aanwezig en E2 is altijd afwezig

38
Q

hoe lạng kan het voordat cervixaal carcinoom aan de voorgrond komt?

A

10-30 jaar

39
Q

welke HPV virussen zijn hoog risico

A

HPV 18 en 16

40
Q

hoe kan HPV overgeven worden

A
  • Huid – huid
  • Mucosa – huid
  • Mucosa – mucosa
    [condooms helpen klein beetje]
41
Q

wat kunnen de gevolgen van een HPV infectie zijn

A
  • Niets
  • Wratten
    o Handen, stembanden, genitaal, anaal
  • Dysplasie
  • Carcinoom
    o Cervix, vagina, vulva, anus, penis, huid, tong, nasopharynx
42
Q

hoe lang duurt de gemiddelde klaring van het HPV virus

A

2 jaar

43
Q

wanneer wordt de kans op persisterende infectie groter

A
  • Roken
  • Immuun staties slecht is
  • Immuun suppresieva
44
Q

wat zijn de primaire preventie vormen voor het HPV virus

A
  • Vaccinatie: hoge concentratie ‘neutraliserende’ antilichamen, HPV wordt voor basale lamina ingaan weg gevangen
  • Condooms: bij verwijdering van HPV, daarna condooms dragen met partner verkleint te kans dat het terug komt
45
Q

wat zijn de secundaire preventie vormen voor HPV virus

A

bevolkingsonderzoek vrouwen tussen de 30-60

46
Q

waarom werken oncologische virussen?

A
  • Tumorcellen hebben geen antivirale immuniteit/ afweer
    o Als virus tumorcel indringt, dan vult deze zicht zodanig met virus dat die barst en daarmee komen ook antilichamen vrij die door het immuunsysteem herkend worden
47
Q

waarom gaan oncolytische virussen naar de tumorcellen?

A
  • Andere receptoren dan normale cellen
  • Verschil in genexpressie
48
Q

wat is het anti tumor effect dat oncolytische cellen hebben?

A
  • Directe oncolyse
  • Niet specifieke immuun stimulatie
  • Aantrekken cytotoxische T-cellen
49
Q

wat voor virussen worden er gebruikt

A

virussen die zich niet in genoom inbouwen
niet ziekmakende virussen
virussen die niet gevaarlijk zijn voor de omgeving
hoog virulent

50
Q

waar is de virulentie van een virus afhankelijk van?

A

kinpsite van fusie eiwit

51
Q

Newcastle disease virus (NDV)

A

pseudovogelpest virus
induceert celdood

52
Q

wat zijn de voordelen van NDV

A
  • Animal virus
  • Eenvoudig genetisch modificeerbaar
  • Effectiviteit bewezen in klinische trail
53
Q

wat zijn de nadelen van het NDV

A
  • Lage effectiviteit: kan verhoogd worden
  • Potentieel niet veilig voor omgeving (pluimvee)
54
Q

welke twee factoren van een virus moeten grondig onderzocht worden een eventueel aangepast als deze als oncolytisch virus gebruikt willen worden?

A

de effectiviteit - oncolyse en anti tumor immune response
veiligheid - pathogeniteit en spreiding

55
Q

hoe kan je een oncolytisch virus veiliger maken?

A

door het pathogenetisch eiwit in het virus te verwijderen

56
Q

hoe kan je de effectiviteit van een oncolytich virus verbeteren

A

inbouwen van immuun regulende genen die anti-tumor immuniteit stimuleren

57
Q

waar ligt de grondslag van de euthanasie

A

Lijden dat je ervaart moet voortkomen uit een medisch klassificeerbare aandoening, om in aanmerking te komen voor euthanasie

58
Q

wat zijn de 6 zorgvuldigheidseisen van euthanasie

A

De arts is overtuigd van:
- Vrijwillig en weloverwogen verzoek
- Uitzichtloos en ondragelijk lijden
- Patiënt is voorgelicht
- Geen redelijke andere oplossing, om uit lijden te
- Heeft schriftelijk verslag van onafhankelijke arts tav bovenstaande (nog een arts moet de patiënt hebben gezien, onafhankelijke consulent)
- Euthanasie is medisch zorgvuldig uitgevoerd (op basis van richtlijnen)

59
Q

wat is het beloop na dat euthanasie is gedaan?

A
  • Melden bij gemeentelijke lijkschouwer
  • Overhandigen meldingsformulier, verslag van consulent en ect overige stukken
  • Deze worden naar regionale toetsingscommissie euthanasie gestuurd
60
Q

waaruit bestaat de toetsingscommissie euthanasie

A
  • Jurist
  • Arts
  • Ethicus
61
Q

wat zijn de leeftijdseisen voor euthanasie

A

12-16 jaar: onder euthanasiewet, toestemming kind en ouders
16-17 jaar: toestemming patiënt en informeren ouders

onder 12 jaar kan geen euthanasie gedaan worden

62
Q

wat zijn de knelpunten bij euthanasie?

A
  1. Euthanasie is geen normaal medisch handelen: arts mag het doen als hij zich aan de zorgvuldigheidseisen houdt, maar arts hoeft geen euthanasie uit te voeren
  2. Vrijwillig en weloverwogen verzoek en wilsverklaring
  3. Ondraaglijk lijden (voortkomend uit medisch classificeerbare aandoening)
63
Q

wat zijn de opties als je buiten de euthanasie wet. (Wtl)

A

stoppen met eten en drinken
medicatie

64
Q

welke dingen hebben bijgedragen aan verhoogde aandacht voor medische beslissingen rond het levenseinde?

A
  • Vergrijzing
  • Toename van niet-acute sterfte (kanker)
  • Meer behandelmogelijkheden
  • Kosten van zorg (behandelmogelijkheden worden beperkt door kosten op maatschappelijk niveau)
  • Maatschappelijke factoren, nadruk op autonomie (eige keuzes, over verloop van behandeling, maar ook levenseinde)
65
Q

waarom wordt er meer euthanasie gedaan dan hulp bij zelfdoding?

A
  • Omdat hulp bij zelfdoding niet bij alle patiënten mogelijk is
  • Omdat dokter graag bij het proces wil zijn en zich ervan wil verzekeren dat het process goed verloopt
66
Q

door wie wordt euthanasie meestal gedaan en waarom

A

thuis door de huisarts, omdat die het hele ziekte process van de patient meer meekrijgt dan andere dokters

67
Q

wat zijn de meest voorkomende kenmerken van euthanasie patiënten

A
  • Kankerpatiënten (79-66%)
  • Patiënten >60 <80jaar (76-65%)
  • Patiënten met een levensverwachting < 1 maand (79-72%)
68
Q

wat is erg belangrijke karakteristiek die de patient moet hebben om in aanmerking te komen voor euthanasie?

A

medisch aantoonbare aandoening
psychisch of somatisch

69
Q

wat zijn de verschillende fases van euthanasie

A
  • Denken aan euthanasie: eerste gesprek over gedachte over euthanasie
  • Verzoek om euthanasie: hoeft niet nu te zijn, maar ooit
  • Concreet verzoek om euthanasie
  • Planning
    o Consultatie (SCEN-arts)
    o Regelen van praktische zaken: middelen
    o Bezoek en verslag SCEN-arts
  • Uitvoering
70
Q

wat is belangrijk bij uitvoering van euthanasie?

A
  • Voorbereiding consultatie, uitgebreide verslaggeving
  • Bij voorkeur niet alleen
  • Zelf naar apotheek om euthanatica op te halen
  • Goede intraveneuze toedieningsweg
  • Zelf medicatie klaar maken
    patient overleden:
  • Gemeentelijk lijkschouwer bellen, verslag afschrijven
  • Contact met naasten
71
Q

welke mediactie wordt toegediend bij euthanasie?

A
  • Midazola rechtstreeks toedienen – patiënt vallen in slaap
  • Thiopental toediening via snellopend infuus – patiënt in diep coma
  • Spierverslapper toedienen – patiënt overleden