Week 9 Flashcards

1
Q

Wat betekenen de principes van Wilson?

A

Geven aan welke factoren de teratogeniciteit beinvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke principes van Wilson zijn er?

A

Structuur en werkingsmechanisme
Dosis en duur van blootstelling
Maternale modificatie
Placentapassage
Embryonale periode
Capaciteit voor metabolisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is valproaat en wat doet het?

A

een anti-epilepticum. geeft subtiele gelaatsafwijkingen, hartafwijkingen, radiale straal afwijkingen, ontwikkelingsachterstandlen, lumbosacrale neurale-buisdefecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is thalidomide (softenon) en wat doet het?

A

Tegen zwangerschapsmisselijkheid in vroege zwangerschap. geeft afwijkingen aan ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor teratogeen effect heeft toxoplasmose?

A

Kan placenta bereiken en foetale infectie veroorzaken: ernstige handicaps. 3e trimester asymptomatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk virus is te groot om de placenta te passeren?

A

Hepatitis B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het teratogene effect van congenitale rubella?

A

Hartafwijkingen, micropthalmia, gehoorverlies, glaucoom, cataract, mentale retardatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het mechanisme van pathogenese van congenitale rubella?

A

1: direct virale effecten: virus remt celdeling en organogenese van foetus
2. door immuunrespons: induceert cellysis, weefseldistructie, vaatwandschade, littekenweefsel –> gehoorverlies, breinschade, cataract, pulmonalisstenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk vitamine heeft een teratogeen effect en wat doet het?

A

Vit A: aangeboren afwijkingen, vooral in week 3-5. craniofaciale afwijkingen, schisis, neurale-buisdefecten, cardiovasculaire afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een malformatie:?

A

Afwijking tgv reeds vanaf begin afwijkend ontwikkelingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een disruptie?

A

Afwijkende vorm door ernstige schade van extrinsieke factoren aan een aanvankelijke normale structuur. Spontane correctie is niet mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een deformatie?

A

Een afwijking tgv mechanische krachten op normale structuur, als krachten verdwijnen: spontane correctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is dysplasie?

A

Een abnormale histogenese. Een weefseltype is aangedaan. Uit vaak in meerdere orgaansystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is holoprosencefalie

A

Sluitingsprobleem, 3 hersenhelften gefuseerd, in aangezicht ontbreken snijtand. autosomaal dominant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de ziekte van Steinert?

A

Dystrophia myotonica. autosomaal dominant, door ctg repeat. myotonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het Muenke syndroom?

A

In FGFR3 gen, craniosynostose (te vroeg sluiten van schedelnaden), bradydactylie, carpale/torsale coalitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn voorbeelden van associaties?

A

VACTERL-H: vertebrale defecten, anale atresie, cadriale defecten, tracheo-en oesofagale fisters, radiale defecten, renale anomalieen, ledemaat defecten, hydrocephalus
MURCS: mullerian duct aplasie, renale aplasie, cervicothoracale somieten dysplasie

17
Q

Wat is een sequentie?

A

Een combinatie van aangeboren afwijkingen, als oorsprong 1 aangeboren afwijking of mechanische kracht

18
Q

Wat is de Potter sequentie?

A

probleem nieren –> te weinig vruchtwater –> foetale compressie –> deformaties –> doodgeboren

19
Q

Wat is de frontonasale dysplasie sequentie?

A

Problemen bij sluiting schedel en afwijkingen gelaat, midfaciale ontwikkelingsproblemen, normale intelligentie

20
Q

Wat is de Pierre-Robin sequentie?

A

Micrognathie: abnormaal kleine onderkaak of retrognathie: korte kaak die naar achter staat –> overbeet, geeft verplaatsing tong –> geen sluiting zachte gehemelte –> secundaire U-vormige schisis

21
Q

Uit welke fontanellen en naden bestaat de schedel?

A

Metopicanaad (voorhoofd), coronanaad (kroon), sagittaalnaad (lambda), grote en kleine fontanel

22
Q

Wat is craniosynostose?

A

Vroegtijdige sluiting van een schedelnaad

23
Q

Wat voor vormen van craniosynostose zijn er?

A

Geisoleerd, complex, syndromaal

24
Q

Wat is trigonocephalie?

A

Wigschedel, punthoofd met driehoeksvorm, bij vroege sluiting metopicanaad

25
Q

Wat is scaphocephalie?

A

Bootschedel, door vroege sluiting sagittaalnaad, meest voorkomende vorm

26
Q

Wat is positionele plagiocephalie?

A

Scheef achterhoofd, door teveel op een zijde

27
Q

Wat zijn kenmerken van het syndroom van Apert?

A

Bicoronale craniosynotose, complexe syndactylie van handen/voeten, hypoplasie van mandibula en middengezicht

28
Q

Wat is synopthalmia?

A

Een oog, vaak geen goeie neus, cyclopisme, gepaard met ontwikkelingsstoornis hersenen

29
Q

Wat is het treacher collins syndroom?

A

Specifieke cleft in lijnen 6, 7, 8 van Tessier, vaak samen met TCOF1, rond oor en mond, ook mogelijk macrostomie, onderontwikkeling neus en ogen

30
Q

Wat is er nog meer bij de Pierre Robin sequentie?

A

glossoptosis, osas, 25% palatoschisis

31
Q

Wat is torticollis?

A

Scheefstand van nek met fibrosevormiing, probleem met m. sternocleidomastoideus, fysiotherapie

32
Q

Waardoor komt een mediane of laterale halscyste?

A

Foutieve fusie van kieuwbogen, mogelijk fisteluitgang

33
Q

Wat is het Poland syndroom?

A

Agenesie van sternale kop m. pectoralis major.

34
Q

Wat voor typen cyanose heb je?

A

Centrale: arteriele bloed is zuurstofarm, op slijmvliezen, tong en nagelbed te zien
Perifere: normale saturatie, maar hogere zuurstofextractie in weefsels: zichtbaar op acra

35
Q

Waar kan verminderde flow door komen?

A

Bij obstructie van bloedstroom naar de longe, bv tricuspidalis- of pulmonalisatresie, hypoplastisch rechterventrikel, infundibulaire pulmonalis stenose

35
Q

Wat ontstaat bij een shunt?

A

Mening van zuurstofrijk met zuurstofarm bloed –> centrale cyanose

36
Q

Wat gebeurt er bij cyanose door toegenomen flow?

A

Intracardiale menging van zuurstofarm- en rijk. Bv bij totale abnormale pulmonale veneuze connectie.