Week 1 Flashcards

1
Q

Wat is de oorzaak van RDS? Respiratory Distress Syndrome

A

Tekort aan surfactant → longen klappen dicht na uitademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de risicofactoren voor RDS?

A

Sectio caesarea, maternale diabetes, mannelijke foetus, tweeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke behandeling wordt toegepast bij RDS?

A

Surfactant inhalatie bij neonaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is BPD? Bronchiopulmonale dysplasie

A

Verstoring van de longarchitectuur door langdurige beademing en zuurstoftherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de risicofactoren voor BPD?

A

Prematuriteit, roken tijdens zwangerschap, maternale hypertensie, laag geboortegewicht, mannelijke foetus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn symptomen van congenitale CMV?

A

Milde prematuriteit, petechiën, icterus, hepatosplenomegalie, SGA, neurologische afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt congenitale CMV behandeld?

A

Ganciclovir langdurig IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de gevolgen van congenitale CMV?

A

90% van symptomatische kinderen: restverschijnselen (doofheid, milde retardatie), 10% van asymptomatische kinderen: meestal doofheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de transmissiekans van HSV bij verticale overdracht?

A

50% bij primo-infectie, 30% bij eerdere HSV-1 infectie, 2% bij herhaalde HSV-2 infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom is een primo-infectie gevaarlijker?

A

Neonaat heeft geen antistoffen (ook niet van de moeder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke diagnostiek wordt gebruikt bij neonatale HSV?

A

PCR op oropharynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke behandeling wordt toegepast bij neonatale HSV?

A

IV aciclovir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn alarmsignalen bij sepsis/meningitis?

A

Kreunen, grauw, temperatuurinstabiliteit, apneus/bradycardie, convulsies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers?

A

Groep B streptokokken (GBS), E. coli, Listeria monocytogenes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van early-onset GBS?

A

< 7 dagen oud, verticale transmissie, pneumonie, shock, sepsis, meningitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van late-onset GBS?

A

7 dagen - 3 maanden oud, zowel verticale als horizontale transmissie, sepsis, meningitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de mortaliteit en morbiditeit bij GBS?

A

Mortaliteit: 5-10%, morbiditeit: 50% (door meningitis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is NEC? necrotiserende enterocolitis

A

Darmontsteking van terminale ileum, coecum, colon ascendens

19
Q

Wat zijn risicofactoren voor NEC?

A

Prematuriteit (< 1500 gram), slechte darmdoorbloeding, formulevoeding

20
Q

Wat is de behandeling van NEC?

A

Conservatief, bij ernstige gevallen operatieve darmresectie

21
Q

Wat is de preventieve therapie bij NEC?

A

Moedermelk

22
Q

Wat zijn risicofactoren voor wiegendood?

A

Buikslapen, co-sleeping, roken, hyperthermie, prematuriteit, weinig zorg

23
Q

Wat is een veelvoorkomende onderliggende oorzaak?

A

Bronchopneumonie

24
Q

Wat betekent ADME in farmacologie?

A

Absorptie, Distributie, Metabolisme, Eliminatie

25
Q

Waarom hebben neonaten een ander metabolisme?

A

Lagere enzymactiviteit (CYP450), veranderde nierfunctie, ander darmmilieu

26
Q

Waarom kunnen neonaten sneller systemische bijwerkingen krijgen van lokale medicatie?

A

Huidoppervlak is relatief groter dan bij volwassenen

27
Q

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire groeistoornissen?

A

Primaire: genetisch, vanaf geboorte
Secundaire: door omgevingsfactoren zoals voeding, hormonen

28
Q

Wat is een voorbeeld van een monogenetische groeistoornis?

A

Achondroplasie

29
Q

Wat is een voorbeeld van een chromosomale groeistoornis?

A

Turner syndroom

30
Q

Wat is een voorbeeld van een epigenetische groeistoornis?

A

Silver-Russell syndroom

31
Q

Wat is het gevolg van placentaire insufficiëntie?

A

Intra-uteriene groeiretardatie (IUGR)

32
Q

Wat zijn voorbeelden van intra-uteriene infecties?

A

Chorioamnionitis, funisitis, TORCH-infecties

33
Q

Wat is terminale villusdeficiëntie en wanneer komt dit voor?

A

Onvermogen van de placenta om te rijpen, vaak bij maternale diabetes

34
Q

Welke drie foetale shunts moeten sluiten na de geboorte?

A

Ductus arteriosus (Botalli), ductus venosus, foramen ovale

35
Q

Waarom is de longweerstand intra-uterien hoog?

A

Longen bevatten weinig bloed en zijn gevuld met vocht

36
Q

Wat is de functie van surfactant?

A

Vermindert oppervlaktespanning → voorkomt collaps van alveoli

37
Q

Welke immuunfactoren zitten in moedermelk?

A

sIgA, lactoferrine, enzymen, macrofagen, probiotica

38
Q

Waarom hebben neonaten een verhoogd infectierisico?

A

Onrijp immuunsysteem, lage IgG-spiegels, dunnere huidbarrière

39
Q

Wat is het endocriene kruis?

A

Afgenomen lengtegroei en toegenomen gewicht bij hypothyreoïdie

40
Q

Wat is de belangrijkste groeihormoon-as?

A

GH-IGF-I-as (Hypothalamus → hypofyse → lever)

41
Q

Wat zijn kenmerken van hypercortisolisme bij kinderen?

A

Afbuigende lengtecurve, gewichtstoename, vollemaansgezicht

42
Q

Welke hartafwijking geeft een continu machinaal geruis?

A

Persisterende ductus arteriosus (PDA)

43
Q

Wat is de meest voorkomende cyanotische hartafwijking?

A

Tetralogie van Fallot