Week 9 Flashcards

1
Q

Wat voor slechte stoffen zitten er in een sigaret?

A
  • Nicotine → verslavend
  • > 40 carcinogene stoffen
  • Irritants → inflammatie (COPD)
  • CO → cardiovasculaire schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe krijg je van roken longkanker?

A
  • er zijn >4000 carcinogenen geïdentificeerd waarvan bij 55 voldoende bewijs is en 20 carcinogenen in tenminste 1 diermodel longkanker induceren
  • Als iemand rookt komen er heel veel hits die leiden tot longkanker, dus veel mutaties (zie afbeelding)
  • Sinds jaren 60 is al bekend dat roken slecht is
  • Bij roken is er een lagtime van ±20 jaar, hierdoor:
    • Lastig om een goede associatie te maken
    • Lastig om jongeren te overtuigen dat het slecht is: want als ze over 20 jaar kanker krijgen zijn ze toch al oud.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is belangrijk om te vragen bij de rook anamnese?

A

Pack-Years: aantal pakjes sigaretten per dag x aantal jaren of aantal sigaretten per dag/20 x aantal jaren
- duur veel belangrijker dan aantal sigaretten per dag
- risico op longkanker = (duur)^4,5 = (aantal sigaretten)^1
- 1 pakje = 20 sigaretten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel roken mensen en wat voor personen zijn dit?

A
  • Gemiddeld 14 sigaretten/dag (meeste rokers ronden het wat naar beneden af)
  • 25 miljard sigaretten gekocht per jaar
  • 28% vd mensen > 15 rookt; >30% lager opgeleiden, 20% hoger opgeleiden
  • 27% doet een stoppoging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het relatieve risico van roken en is stoppen met roken zinvol?

A

Relatieve risico: risico van de blootgestelde t.o.v. niet-blootgestelde populatie; hoe hoger de RR, hoe groter de sterkte van de relatie
- voor een actieve roker: RR > 20 (= 2000%)
- voor een passieve roker: RR = 1,2 (= 120%)

Verwijderen van blootstelling doet de RR dalen; op individueel vlak en in de maatschappij
- Bij longkanker: RR neemt exponentieel af na stopzetten blootstelling; wordt nooit gelijk aan nooit-roker, echter heeft stoppen met roken binnen 5 jaar al een veel betere overleving dan doorgaan! Ook al stopt iemand pas al hij al 60 is, toch heeft stoppen altijd zin.
- Primaire preventie is in hoge mate kosten-effectief!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de slagingskans bij stoppen met roken?

A
  • Cold turkey (uit jezelf); 7,3% (10 mnd)
  • Advies dokter: 10,2% (12 mnd)
  • Nicotinevervangende middelen: 7-14% (12 mnd)
  • Medicatie (i.c.m. roken): tot 33% (12 mnd)

De percentages zijn dus het precentage mensen wat dan nog steeds gestopt is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen roken en een waterpijp of E-sigaretten?

A
  • Waterpijp: meer CO (groter cardiovasculair risico), vergelijkbare hoeveelheid nicotine, dramatisch grotere hoeveelheid rook
  • E-sigaretten: vergelijkbare hoeveelheid nicotine, alleen geen teer, gericht om jongeren aan het roken te krijgen, samenstelling wordt steeds veranderd dus onbekend, lijden tot inflammatoire reacties, zorgt voor een nieuwe longziekte (vaping associated lung injury)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is longkanker of roken erfelijk?

A

Rokers zitten vaker in een sociale omgeving waarin mensen ook roken, mogelijk zijn mensen vatbaarder voor roken dan anderen (niet bewezen)

Longkanker zelf is niet erfelijk, er zijn wel mensen die meer kans hebben op mutaties dan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie krijgt er dan longkanker?

A
  • Vooral mensen die gerookt hebben
  • Mensen met mogelijk een genetische fout waardoor DNA gevoeliger is voor schade
  • Afhankelijk van leefstijl en leefomgeving
  • Tegenwoordig ook steeds vaker bij niet-rokende jonge vrouwen, oorzaak nog onduidelijk. Wel wordt er vaak een EGFR mutatie gezien. In tegenstelling tot longkanker bij rokers, waar meerdere drivers nodig zijn, is deze mutatie een enkele driver die al voor longkanker kan zorgen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn risicofactoren voor longkanker?

A
  • Tabaksrook
  • Genetische vatbaarheid (rokers RAS-mutatie (+ nog heel erg veel meer mutaties), of niet-rokers (vaak een enkele EGFR-mutatie))
  • Familie geschiedenis
  • Levensstijl
  • Omgeving
  • Dieet (lage vezel intake, hoge vet intake)
  • Hormonale factoren
  • Meeroken
  • Asbest
  • Indoor radon (radioactieve stof (uit bouwmaterialen)/soort straling –> vaker huis ventileren hiervoor)
  • Tuberculose
  • COPD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe is de epidemiologie van longkanker?

A
  • 5-jaars overleving ong. 15%
  • > 80% heeft lokaal of op afstand uitgezaaide ziekte bij diagnose (omdat de longen geen pijnreceptoren hebben wordt het niet eerder opgemerkt)
  • grote veranderingen in behandelmogelijkheden in de laatste 10 jaar; chemo –> personalised medicine, immuno-oncologie
  • belangrijkste maligniteit qua incidentie en mortaliteit
  • In de Westerste wereld de belangrijkste doodsoorzaak onder maligniteiten en na borstkanker het meest voorkomend (toename door vergrijzing)
  • Vrouwen vaker adenocarcinoom, mannen een plaveiselcelcarcinoom
  • Vrouwen krijgen het vaak op jongere leeftijd en krijgen het bij minder roken in totaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom ontstaan de symptomen van longkanker pas laat?

A

Ontstaan vaak pas heel laat, door de volgende oorzaken:
- longweefsel heeft geen zenuwen en geeft daarom geen pijn
- longtumoren zijn niet palpabel
- er is vaak een grote reservecapaciteit door de 2de long
- klachten worden vaak aan een andere diagnose gekoppeld (bijv. moeheid en hoesten)
- longtumoren metastaseren erg snel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn lokale klachten van tumorgroei?

A

Kortademig: Dit gebeurt vaak pas in een laat stadium aangezien de long een enorme overcapaciteit heeft. Een tumor van ±5cm neemt maar 1/10e van de long in, daar krijg je geen kortademigheid van. Dit krijg je pas al bijvoorbeeld een hele long is uitgeschakeld door atalectase
(Bloed) ophoesten: bij hele centrale tumoren, vaak plaveiselcarcinomen, patiënten hebben vaak ook pijn (bij uitzaaiing). Dit is vaak bij tumoren in de grotere luchwegen
Pleurapijn: dit krijgen mensen als de tumor doro de thoraxwand heen groeit, de longen zelf hebben geen gevoel

Voorbeelden van pijn bij ziektebeelden:
- (Centrale) luchtweg: hoesten, sputum, infectie, hemoptoe, dyspnoe
- Pleuravocht: dyspnoe, hoest, pijn (pleuravocht: dan zijn er al pleurale uitzaaiingen)
- Pleura/thorxwand ingroei: pijn
- Ingroei nervus recurrens: heesheid (n. recurrens innerveert de stembanden, linker stemband kan stil komen te staan)
- Oesophagus compressie: passagestoornissen
–> pijn en dyspnoe pas in later stadium = delay in diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn systemische symptomen van tumorgroei?

A
  • Primaire tumor: hoestklachten (kan de lokale klachten geven)
  • Metastasen: afhankelijk van locatie; neurologische uitval, botpijn
  • Paraneoplastische syndromen: komt niet vaak voor, met name bij kleincellige carcinomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het Vena Cava Superior Syndroom (VCSS)?

A
  • Tumor (of lymfeklier) in de rechterlong groeit in of om de v. cava superior heen
  • Dit geeft compressie op de v. cava superior → stuwing
  • Door deze stuwing presenteert de patiënt zich met: gezwollen hals, gezwollen gelaat, gestuwde halsvenen, hoofdpijn, vaattekeningen op de huid (collateraalvorming) en vocht onder de ogen omdat vocht hier eenvoudig ophoopt door zwaartekracht
  • Dit kan ook ontstaan door invasie van de kanker in de vaatwand waardoor er een tumorcel trombus in het vat ontstaat
  • Soms wordt er een stent geplaatst om het vat open te houden
  • Alles boven de v. cava heeft dus verhoogde druk:
    • Als dit te lang blijft bestaan → zwelling van het brein, dan kan het gevaarlijk worden (herseninfarct)
    • Lichaams probeert via andere routes het bloed weg te krijgen, dit zie je vaak terug in gezwollen huidvaten
  • Op de CT is de v. cava nog maar als een klein stipje te zien
  • Wordt gezien bij intrathoracale tumoren zoals longcarcinomen, lymfomen en mediastinale tumoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het Syndroom van Horner/Sulcus superior tumor?

A

Syndroom van Horner/Sulcus superior tumor:
- Sulcus superior is het hoogste gedeelte van de long, een tumor in de long top heeft redelijk vrij spel om door te groeien
- Bij de longtop loopt de plexus brachialis (onder clavicula), via welke de sympatische en parasympathische zenuwen lopen
- Tumor groeit in de sympathische grensstreng
- Klachten: (meestal eenzijdig aanwezig)
- Schouderpijn
- Miosis (vernauwde pupil)
- Ptosis (hangend ooglid)
- Anhidrosis (niet kunnen zweten
- Enoftalmie (terugzakken van oogbos
- Soms ook atypische pijn
- Eventueel arm uitval
- Door de lokale klachten wordt deze tumor vaak zonder metastase gevonden, hierdoor is een curatieve behandeling vaak mogelijk

(- Houdt deze diagnose bij rokende patiënten met vage schouderklachten in het achterhoofd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het Pancoast syndroom?

A
  • Het syndroom van Horner + zwaker en atrofie van de handmusculatuur
  • Treedt op als de sulcus superior tumor ook de zenuwen richting de arm gaat aantasten
  • Pijn in de schouder, uitstralend naar de (boven) arm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doen bij verdenking op longcarcinoom?

A
  1. Weefsel diagnostiek: meestal wordt aan de hand hiervan de diagnose gesteld (kleincellig vs niet-kleincellig)
  2. Stadiëring: met of zonder metastasen
  3. Preoperatief onderzoek: er moet onderzocht worden of de patiënt een operatie wel aan kan, hierbij wordt gekeken naar de conditie en longfunctie van een patiënt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke dingen vraag je uit en doe je bij lichamelijk onderzoek bij een verdenking op een longcarcinoom?

A

Anamnese:
- moeheid
- klachten door de tumor (hoest etc.)
- vraag naar voorkomende metastasen (hersenen, botten, lever, bijnier)
- neurologische klachten/botpijn
- WHO-PS (performance status); ligt u op bed overdag en of dit meer dan de helft van de dag is

Lichamelijk onderzoek: checken voor;
- gewichtsverlies > 10% in afgelopen 3 maanden
- lymfadenopathie (supraclaviculair, oksels)
- heesheid
- vena cava superior syndroom
- hepatomegalie
- weke delen zwelling
- kloppijn van de wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van laboratorium onderzoek bij longcarcinoom?

A
  • Normaal bloedbeeld sluit longkanker NIET uit
  • Er zijn voor longkanker nog geen accurate biomarkers
  • Er kunnen afwijkingen die wijzen op metastasen gevonden worden:
    • Hypercalciëmie (botuitzaaiingen)
    • Verhoogde leverenzymen (levermetastasen)
21
Q

Hoe is de radiologische presentatie van een longcarcinoom en welke manieren van beeldvorming zijn hiervoor in te zetten?

A
  • Nodule: solide vs. niet-solide en centraal vs. perifeer vs. tegen mediastium
  • Massa
  • Atelectase (bij een hele kleine centrale tumor)
  • Pleuravocht
  • Infiltraat
  • Lymfeklieren

Manieren van beeldvorming
- CT-scan: voorkeur boven X-thorax (hierbij tot 30% gemist, vooral kleine centrale), met contrast onderscheid tussen bloedvat en lymfeklier, iets zeggen over grootte, ligging, aspect en doorgroei, kleinere tumoren waarneembaar, vaak bovenbuik mee scannen voor metastasen in lever/bijnieren
- PET-scan: radioactief suiker moleculen (opgenomen door weefsel met hoger metabolisme), bijna total body scan (niet voor CZS), bij 10% een onverwachte metastase gevonden, mediastinum beter beoordeelbaar dan op CT-scan, detectiedrempel van 7 mm (mogelijk nog uitzaaiingen gemist)

22
Q

Welke soorten thoracale weefseldiagnostiek gebruiken we en welke methoden zijn er om dit weefsel te verkrijgen?

A

Methoden: sputum cytologie, bronchusaspiraat, bronchiale brushing, transbronchiale punctie, bronchiaal biopt, transthoracale punctie, transoesophageale punctie, VATS (kijkoperatie), thoractomie

Soorten onderzoek:
- Bronchoscopie: kijkonderzoek in grotere luchtwegen, voor centrale tumoren (gevoeligheid 85%, voor perifeer 33% sensitiviteit), het is veilig (morbiditeit (0,12%) en mortaliteit 0,04%), informatie over uitbreiding tumor, onder lokale verdoving, videochip op de tip (diameter ong. 5 mm), via de neus/mond, nuchter zijn ervoor (behalve medicatie), in Nl gedaan door longarts, gedaan onder doorlichting (bij 1,7% bloedingen en bij 0,7% een pneumothorax)
- Endoscopic ultrasound system (EUS): punctie via de slokdarm onder endoscopie, stadiëring, linkerdeel bovenste deel mediastinum, subcarinale klier, onderste deel mediastinum beiderzijds, linker (en rechter) bijnier (via de maag)
- Endobronchial ultrasound system (EBUS): punctie via de trachea onder endoscopie, stadiëring, bovenste deel mediastinum beiderzijds, subcarinale klier, hilaire klieren

23
Q

Hoe is de gehele Work-Up bij de verdeking op longkanker?

A
  1. Algemeen: anamnese, lichamelijk onderzoek, bloedonderzoek
  2. Röntgenbeelden: X-thorax, CT-scan, PET/CT-scan
  3. Weefselstadiëring: hoogste stadium proberen aan te tonen (vaak gekozen voor metastase aanprikken en niet de tumor)
24
Q

Hoe is de TNM-classificatie van longkanker?

A

T: tumorgrootte en ligging
N: lymfekliermetastasen, hoe verder van de tumor hoe slechter de prognose
- N1: in hilus van zelfde long als tumor
- N2: tussen longen, maar andere kant als tumor
- N3: tussen longen, maar aan andere kant als tumor of in andere longhilus en/of supraclaviculair/lage halsklieren
- Andere lymfeklieren worden M1 genoem
M: uitzaaiingen naar andere organen (bot, lever, hersenen)
- M0: geen metastasen op afstand
- M1: metastasen op afstand, vaak ik hersenen, bot, bijnieren, lever

25
Q

Wat is het doel van de stadiëring van longkanker?

A

Indicatie voor de prognose geven en kijken welke behandeling hiervoor standaard is en welke je hierna gaat uitvoeren (hangt namelijk ook af van de patiënt)
- wel zit er een grote variatie in prognose (bijv. je weet niet of iemand bij de 30% hoort die wel het 1e jaar na diagnose nog levend haalt)

26
Q

In welke stadia delen we longkanker in en wat is de meest voorkomende behandeling hierin?

A
  • Stadium I: lokaal; operatie
  • Stadium II: lokaal; operatie evt. met (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie
  • Stadium III: lokaal gevorderd; Of operatie (meestal niet resectabel bij kleincellig longcarcinoom) met evt. (neo)adjuvante chemo-immunotherapie of doelgerichte therapie Of chemo-radiotherapie + immuuntherapie
  • Stadium IV: uitgezaaid; chemotherapie en/of immunotherapie of doelgerichte behandeling

–> slechts 25% van de patiënten komt bij de chirurg
Meestal is stadium III een omslagpunt, soms kan een operatie nog net wel en soms net niet meer.

27
Q

Wat zijn de begrippen operabiliteit en resectabiliteit in de behandeling van longkanker?

A

Je wilt graag een ziekte curatief verwijderen
- operabel: is een patiënt in staat een operatie te ondergaan, afhankelijk van de (geestelijke) conditie van de patiënt, dus kenmerk van de patiënt (hiervoor longfunctieonderzoek, cardiologisch onderzoek, voedingstoestand, performance status)
- resectabel: of de tumor curatief te verwijderen is, afhankelijk van technische mogelijkheden om de tumor te verwijderen, dus kenmerk van de tumor (en een heel klein beetje afhankelijk van de chirurg) –> daarnaast moet er een anatomische resectie zijn (segment, kwab of long), vrije snijvlakken (R0) en lymfeklierdissectie (N1 en N2 stations) –> een irradicale resectie is niet zinvol (er zijn zelfs aanwijzingen dat dit averechts werkt)
R0: compleet resectabel zonder microscopische tumorrest
R1: microscopische tumorrest (+ adjuvante radiotherapie)
R2: Macroscopische tumorrest

28
Q

Wat zijn complicaties van chirurgie bij longkanker?

A

Afhankelijk van grootte operatie en conditie patiënt.
Twee verschillende ingrepen:
- Lobectomie: longkwab resectie, alle bloedvaten en bronchustakken verwijderen, operatieve mortaliteit van ong. 1,7%
- Pneumonectomie: hele long weg halen, operatieve mortaliteit van ong. 5%, open operatie, RL is groter dus alleen met LL leven is lastiger, grotere belasting voor het hart

29
Q

Welke dingen moet je preoperatief aan een longresectie doen?

A
  • uitgebreide voorlichting
  • preassement anesthesioloog
  • voeding
  • spirometrie instructie
  • stoppen met roken!! (–> bij een tijdje stoppen van te voren kom je veel dichtbij een status van een patiënt die niet rookt)

Postoperaties: (wel al preoperatief beginnen)
- chest fysiotherapie; mobiliseren 3-4x daags, voorkomen aspiratie, verminderd pulmonale complicaties, beter opgeven van sputum

30
Q

Wat is de standaard behandeling van een niet-kleincellig longcarcinoom en wat is het alternatief?

A

Standaard is chirurgie

Alternatief bij medisch inoperabel of weigering van chirurgie: hoge dosis bestraling vanuit heel veel hoeken zodat er op de precieze plek van de tumor heel veel bestraling is (de behandeling lijkt redelijk gelijkwaardig aan chirurgie)
De bestraling kan ademhalings gecontroleerd

31
Q

Waarom is de overleving van longkanker erg slecht?

A
  • 30-40% krijgt een recidief na operatie
  • meestal zijn er al micrometastasen op het moment van de operatie, met de huidige stageringsmethoden zijn deze nog niet op te sporen, alleen deze groeien wel uit

–> een neoadjuvante therapie zorgt dat tumoren kleiner worden of al deels dood gaan

32
Q

Wat zijn de behandelingen van een NSCLC (niet-kleincelling longcarcinoom) en SCLC (kleincellig longcarcinoom) per stadium?

A
33
Q

Hoe is de anti-tumor immuunrespons?

A

Zie afbeelding!
Normaal:
1. Tumor moet antigenen laten zien, andere kenmerken dan eigen lichaamscellen
2. Antigenen moeten worden herkend/opgepakt (door dendritische cellen) en moeten naar lymfeklier migereren
3. In lymfeklier antigenen tonen aan t-cellen. T-cellen zijn verantwoordelijk voor het doden van indringers
4. T-cellen via bloedbaan vervoerd
5. T-cellen op juiste plek infiltreren
6. T-cel moet antigen van de tumorcel herkennen
7. En de tumorcel doden

  • In een tumor gaat er iets in deze cirkel mis

Immuuntherapie voornamelijk geschikt bij longkanker, omdat hier veel mutaties zijn opgetreden –> berust op het principe dat er monoklonale antilichamen zorgen dat tumoren weer worden herkend door het eigen immuunsysteem
- PD1 is een receptor die de activiteit van de T-cel remt, tumoren kunnen dit misbruiken door het ligand PD-L1 te ligeren waardoor de afweerreactie wordt tegengehouden –> immuuntherapie gaat op de PD-1/PD-L1 zitten zodat het niet meer werkt
- bijwerkingen als auto-immuunziekten
- 5-jaars overleving 32%

34
Q

Hoe en voor welke mutaties werken Tyrosine kinase remmers?

A
  • Werken op EGFR mutatie
  • Door deze mutatie staat een groeisignaal receptor altijd aan
  • TKI kunnen de receptor uitzetten
  • Dit werkt over het algemeen bij 25% van de patiënten die het krijgen, meestal zonder veel bijwerkingen
35
Q

Wat is longkanker?

A
  • Proliferattie van epitheliale cellen (carcinoom)
  • Bronchus- (plaveiscelcarcinoom), bronchiolair of alveolair epitheel (adenocarcinoom)
  • Verschillende typen: afhankelijk van het type epitheelcellen dat is getransformeerd (gericht op prognose en behandeling)
  • Precursor afwijkingen
36
Q

Welke indeling wordt er gemaakt bij longcarcinomen?

A
  • Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC): 85%, plaveiselcel-, adeno-, grootcellig-, adenosquameuscarcinoom, gecombineerde typen, carcinoïd speekselklier typen
  • Kleincellig longcarcinoom (SCLC): 15%, compleet kleincellig of combi van groot- en kleincellig
    Bij rokers vaker K-RAS mutatie, niet-rokers en jongere mensen hebben vaker een EGFR-mutatie en fusies
37
Q

Hoe classificeren we longcarcinomen?

A
  • Klinisch/radiologisch
  • Weefselonderzoek (histologie)
  • Moleculair/genetisch
38
Q

Wat zijn kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom?

A
  • 40-45% van de NSCLC
  • Centraal gelegen, ontstaan vanuit de bronchus
  • Meestal groot bij presentatie (>4 cm)
  • Centraal verval (necrose) (>80%)
  • Vaker bij mannen dan vrouwen
  • Sterke relatie met roken

Histologisch: necrotisch (holtevorming), verhoorning (keratine), desmosomen (celbruggen tussen individuele cellen), geen buisvorming en slijmvorming

Precursor afwijkingen: trilhaardragend epitheel kan squameus worden (squameuze metaplasie) wat dysplastisch kan worden (vaak hooggradige dysplasie) –> carcinoma in situ; nog geen invasie op dit moment maar hierna wel

39
Q

Wat zijn de kenmerken van een adenocarcinoom?

A
  • 40% van de NSCLC, maar stijgende incidentie
  • perifeer gelegen, ontstaat vanuit alveolair epitheel (parenchym long)
  • vaker bij vrouwen dan mannen en op jongere leeftijd
  • niet altijd aan roken gerelateerd
  • veel drivermutaties (EGFR (10-30%) of K-RAS (30%))

Histologisch: buisvormig, intracytoplasmatisch slijm, geen desmosomen of verhoorning, IHC; meestal is TTF1 positief (70%)

Precursor afwijkingen: AAH (atypische adenomateuze hyperplasie) gekenmerkt door atypische cellen die over normale alveolaire septa liggen, groeien nog niet destructief/invasief –> gaat over in AIS (adenocarcinoma in situ/lepidisch type adenocarcinoom) –> (invasief) adenocarcinoom

40
Q

Wat zijn de kenmerken van een grootcellig carcinoom?

A
  • 10% van alle NSCLC
  • kan overal in de long voorkomen
  • sterk gerelateerd aan roken
  • enige plaveiselcellige of adenodifferentiatie detecteerbaar (moleculair niveau)

Histologisch: middelgrote tot grote cellen, vergrofd chromatine (typerend voor SCLC), nucleoli duidelijk zichtbaar, scherpe celgrenzen, geen buisvorming, slijmvorming, verhoorning of desmosomen, subtype; grootcellig neuro-endocrien longcarcinoom

41
Q

Wat zijn de kenmerken van een kleincellig carcinoom?

A
  • 15-20% van de primaire bronchuscarcinomen
  • vaak centraal
  • sterk gerelateerd aan roken en zeer agressief
  • neuro-endocrien carcinoom
  • meestal uitgezaaid op moment van diagnose en frequent gepaard met para neoplastisch syndroom

Histologisch: op elkaar gedrukte, kleine-middelgrote cellen (monomorf), hele hoge kern/cytoplasma-ratio, kernen drukken tegen elkaar waardoor vervorming ontstaat (kern moulding), egaal vergrofd chromatine, geen/onopvallende nucleoli, geen buisvorming, slijmvorming, verhoorning of desmosomen

42
Q

Wat is er aan de hand bij een gemuteerd EGFR-pathyway?

A

EGFR is continu actief zonder signaalstof EGF
- kan ook bij een K-RAS-mutatie
–> hierdoor is er een toename van proliferatie en hogere remming van celdood

EGFR kan worden geremd door EGFR-TKI (immunotherapie met erlotinib of gefitinib), voor K-RAS is er geen medicijn

43
Q

Wat zijn twee omschrijvingen van cultuur?

A
  1. De klassieke antropologische omschrijving:
    Gedeelde normen en waarden in een groep
  2. Individuele psychologische omschrijving:
    Geheel van betekenissen dat een individu oriënteert op de werkelijkheid waarin hij/zij leeft
44
Q

Welke twee benaderingen kunnen botsen?

A
  • Cultuur relativistische benadering: De cultuur van de allochtoon is wel anders dan de cultuur van de autochtoon, maar daarom niet minder. Slechts verschil in perspectief. In beginsel dienen autochtonen en allochtonen elkaars cultuur daarom te respecteren, naar elkaar te luisteren en met elkaar in debat te gaan.
  • Culturalistische benadering: allochtonen dienen zich aan onze “Nederlandse” cultuur aan te passen. Autochtonen mogen allochtonen naar nederlandse maatstaven beoordelen.
45
Q

Wat is het etnocentrische reflex?

A

Iedereen heeft zijn eigen normen, waarden en opvattingen. Vanuit deze overtuiging beoordeelt hij/zij anderen.
Dit heeft tot gevolg dat iedereen de normen en waarden van anderen die verschillend zijn, minder goed vindt, ouderwets, minderwaardig of afkeuringswaardig.

46
Q

Wat is de definitie van cultuursensitiviteit?

A

Cultuursensitief werken in de zorg is een uitdaging waarbij de zorgverlener zoekt naar een goede afstemming met elke unieke patiënt.
Het bewustzijn en de bereidheid om een zelfreflectie proces aan te gaan is de belangrijkste pijler in deze zoektocht.

47
Q

Welke cultuurverschillen zijn er?

A
48
Q

Welke uitdagingen kun je tussen cultuurverschillen tegenkomen?

A
49
Q

Welke competenties zijn essentieel voor een effectieve benadering? (binnen culturen)

A